Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband

     NIJEMARDUM, ALDEMARDUM EN SONDEL

                     1926 – 1946

Schilderij van Peter Paul Rubens getiteld: Forbidden Fruit (Verboden vrucht). De slang kronkelt in de boom en Eva plukt een verboden appel voor Adam in het paradijs.
https://en.wikipedia.org/wiki/Forbidden_fruit

INHOUD

1. VOORWOORD

2.   GEREFORMEERD EN/OF HERVORMD GAASTERLAND NA 1517

3.   AANLEIDING

4.   BEHANDELING DOOR GENERALE SYNODE ASSEN

5.   BEHANDELING CLASSIS WORKUM EN EIGEN KERKENRAAD

6.   HET BEGIN IN NIJEMIRDUM

7.   STAATSSCHOOL VERANDERDE IN KERKGEBOUW

8. PROBLEMEN

9.   KERKSTRIJD GAAT DOOR IN SCHOOLSTRIJD

10. WAAR STOND GERKHV VOOR

11. JEUGDVERENIGING

12. POLITIEK

13. TWEEDE WERELDOORLOG

14. HERENIGING

15. PREDIKANTEN GERKHV

16. VEEL GEZONGEN LIEDEREN IN HET HV

17. AFSLUITING

18.GERAADPLEEGD

Mocht u van gegevens uit dit werk gebruik willen maken, dan wordt het op prijs gesteld als u aan bronvermelding doet.

Jan Geert Vogelzang

@2022

1. VOORWOORD

Op 16 april 1970 werd ik benoemd tot ambtenaar bij het bureau Burgerzaken van de gemeente Gaasterland. Al vrij snel kwam ik in het bevolkingsregister de godsdienstaanduiding GerKHV en GerGem tegen. Dit waren voor mij als destijdse Gereformeerde Synodale jongeling uit de provincie Groningen onbekende begrippen. “Gewoon” Gereformeerden hadden de afkorting GerK (Gereformeerde Kerk) op de persoonskaart staan. GerGem was voor mij niet zo moeilijk te ontleden (Gereformeerde Gemeenten) maar bij GerKHV lag dat anders. Die aanduiding was op de persoonskaart met pen van linksonder naar rechtsboven doorgehaald als aanduiding dat deze godsdienst opgehouden had te bestaan. Er stond dan al of niet een nieuwe godsdienstaanduiding onder. Het woord “zonder” mocht niet worden vermeld. Was de laatste godsdienstaantekening met potlood van linksonder naar rechtsboven doorgehaald, dan had betrokkene die godsdienst niet meer. Mocht hij of zij toch weer terugkeren naar die godsdienst, dan kon de potloodstreep worden weggegomd.

Uit de bevolkingshandboeken bleek GerKHV te gaan om leden van de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband. Nieuwsgierig geïnteresseerd als ik was, zocht ik op wat deze kerk als leer verkondigde. Het duurde niet lang of ik kwam in contact met mensen in Gaasterland waarvan ik zag dat de aantekening GerKHV op de persoonskaart stond. In de loop der jaren ontstond daarom bij mij een bepaald beeld van een groep personen uit Nijemirdum en omgeving die meer Bijbelse leervrijheid wilden hebben. Een bekend voorbeeld van hun roep om meer leervrijheid was de vraag of de slang in het paradijs nu wel of niet echt met de mond (“zintuiglijk waarneembaar”) tot Eva gesproken zou hebben.

Nadat ik per 1 december 2005 alle vrije tijd kreeg door vervroegde uittreding, was dit één van de onderwerpen dat ik verder wilde uitdiepen. Ik heb mij de vraag centraal gesteld hoe de kwestie in Gaasterland is verlopen zoals zij is verlopen. Het gewonnen historisch inzicht kan aan de gebeurtenissen van destijds niets meer veranderen, maar wel de bezinning voeden op de huidige vragen en uitdagingen. Het resultaat, na raadpleging van diverse schriftelijke en mondelinge bronnen, ligt nu voor u.  

2. GEREFORMEERD EN/OF HERVORMD IN GAASTERLAND NA 1517

De godsdienststrijd in Nijemirdum is geen slagveld geweest met wapens en (dodelijke) slachtoffers maar alleen een gevecht van woorden om de juiste interpretatie van de Bijbel. Iedereen die gelijk wilde hebben, kreeg het niet. Als einde van de discussie werd dan òf de uitdrukking gebruikt: “Je hebt gelijk: Het staat er wel, maar je moet het anders lezen” òf “We moeten het maar aan de Heer overlaten”.

Tot 1517 was er maar één kerkgenootschap en dat was de Rooms Katholieke Kerk. Tot die tijd waren er wel andere kerkelijke inzichten geweest maar die waren niet tot kerkscheuringen gekomen. Er werden wel verschillende kloosterorden gesticht met een eigen invulling van bepaalde geloofsregels. Alle kloosterordes bleven wel bestaan onder de geestelijke paraplu van de Paus. Weinig mensen waren in staat om de handgeschreven Bijbel in het Latijn te lezen. Handgeschreven Bijbels waren zeer kostbaar en alleen een bepaalde toplaag kon een Bijbel betalen en was daarbij ook de Latijnse taal machtig. Rond 1200 verschenen er handgeschreven gedeelten in de Bijbel als volkstaal. Meer mensen konden nu de Bijbel lezen, maar de kerkleiding steunde dat niet, omdat volgens de leiding de Bijbel niet begrepen kon worden zonder uitleg van de geestelijkheid. De kerkleiding was doodsbenauwd voor ketterij maar vooral verlies van macht van de geestelijkheid. Rond 1500 werd de boekdrukkunst uitgevonden. Bijbels in de volkstaal werden nu redelijk betaalbaar voor meer mensen. Steeds meer mensen konden zich nu een zelfstandig oordeel vormen over de inhoud van de Bijbel. Op 31 oktober 1517 kwam er een discussie op gang nadat Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de Slotkapel te Wittenberg had gespijkerd. Dat was een document waarmee Luther – volgens zijn waarneming – de wantoestanden in de Katholieke Kerk aan de kaak stelde. Steeds meer mensen scheidden zich af van de Rooms Katholieke Kerk. Geleidelijk aan werden de mis, het celibaat, de beeldenverering etc. uitgebannen en werd de Bijbel als enige grondslag en richtsnoer geaccepteerd.  Deze protestbeweging werd later bekend onder de begrippen Reformatie en Protestantisme. De Protestantse Kerk was geboren.  

In de Nederlanden begon de Reformatie al vroeg. Aangezien de Nederlanden onder het bestuur van Keizer Karel V viel, kon de reactie van de Rooms Katholieke Kerk niet uitblijven. De ketters (protestanten) werden vervolgd. Ze eindigden op de brandstapel of vluchtten het land uit om elders een veilig heenkomen te zoeken. De protestanten en katholieke voorgangers, die door de Reformatie op andere gedachten waren gebracht, hadden hun biezen moeten pakken en waren naar de omgeving van Embden, het voormalige Ost-Friesland, gevlucht. Daar waren ze veilig, want daar was al in 1554 een bestand van godsdienstvrijheid gesloten.

Op 22 november 1555 werd de weduwe Trijn Jacobs uit Balk tot de verdrinkingsdood veroordeeld. Zij had zich laten herdopen omdat zij zich bij de Menisten had aangesloten. Ook de bekeerde priester Petrus Monac van Harich vluchtte bij de vervolgingen in 1567 naar het godsdienstvrijheid bezittende Embden.

In 1566 kwam het zelfs tot een grote “schoonmaak” in de kerken omdat de beeldenverering was verboden in de Bijbel. De kerken werden ontdaan van alle “heilige” beelden. Onder “kerkreinigen” werd verstaan: het weghalen van de beelden, schilderwerk, het afbreken van het altaar en de afsluiting van het koor. De ruimte werd nu gevuld met banken en gestoelten.

In 1571 kwam de Nederduitse Gereformeerde Kerk tot stand in de Duitse stad Embden. In 1579 ging in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de Protestantse Kerk verder onder de naam Nederduits Gereformeerde kerk. Deze naam behield zij tot 1816 toen koning Willem I er de Nederlandse Hervormde kerk van maakte. In 1834 scheidde zich een groep af onder leiding van de (strengere) dominee Hendrik De Cock in Ulrum. Deze groep was het niet eens met bepaalde opvattingen in de Nederduits Gereformeerde Kerk en formeerde een nieuw kerkgenootschap. In de periode vanaf 1886 stapten 300.000 klagende (dolerende) kerkleden uit de Nederlands Hervormde kerk onder aanvoering van Ds. Abraham Kuijper. Deze dolerende groep mensen ging verder onder de oude naam Nederduits Gereformeerde kerk. Vanaf 1891 gaan de dolerenden en de afgescheiden groep van 1834 samen verder onder de naam Gereformeerde Kerken in Nederland. De kerkleden werden nu de Dolerenden genoemd. Zij zagen zich als de voortzetting van de kerk, omdat naar hun mening de kerkelijke organisatie een nieuwe reformatie van de kerk in de weg stond. Hun werd ook het recht ontzegd op de kerkelijke goederen. Deze nieuwgevormde kerk groeide uit tot een hechte eenheid. Niet alleen in kerkelijk opzicht maar ook in politieke zin waren zij één en sterk. Ze stemden op de Anti Revolutionaire Partij (A.R.P.) en zorgden ervoor dat er gelijkstelling kwam tussen openbaar en christelijk onderwijs. De oprichting van de Vrije Universiteit (V.U.) in Amsterdam werd ook een feit.

De Afscheiding van 1834 en de Doleantie vanaf 1886 waren de twee grootste afscheidingen van de Nederlandse Hervormde Kerk in de 19e eeuw. Bij de Doleantie verlieten meer kerkleden de Hervormde Kerk dan tijdens de Afscheiding het geval was geweest. Door de Doleantie verloor de Hervormde Kerk in één klap ongeveer tien procent van haar leden. Door de Afscheiding verloor zij slechts ruim één procent van haar leden. In het boek “Protestantse gemeente Balk door de eeuwen heen” wordt ook de Doleantie van 1888/1889 besproken. De Doleantie zal zich door geheel protestants Gaasterland afgespeeld hebben en dus ook in Nijemirdum, Oudemirdum en Sondel. Men wilde geen afscheiding, maar een terugkeer naar de belijdenisgeschriften en de Dordtse kerkorde van 1619. Zij wilden breken met het “verband van de opgelegde, onwettige organisatie van 1816” waarvan “zij met der tijd door hare achteloosheid en Gods loochende toegevendheid aan menselijke reglementen zoo deerlijk is afgeweken”.

In Wijckel kwamen de “dolerenden” op zondag 15 juli 1888 voor het eerst bijeen in de schuur van Hendrik Bouwstra. Het was een gebedsdienst met als voorganger Ds. M. Brouwer van Lemmer. De dienst werd gehouden buiten het kader van de plaatselijke Hervormde Kerk. Zij hielden op 29 juli 1888 een kerkelijke vergadering met een groep van een zestiental kerkgangers met hun gezinnen. Er werden kerkenraadsleden gekozen en bevestigd.

In de kerkelijke aantekeningen werden de Doleantieproblemen omschreven als: “Het verbreken van een jarenlange trouw aan een instituut, dat vele geslachten lang het geestelijke tehuis was geweest in goede en kwade dagen, die breuk was het hoofd­moment in deze ‘verlating”, en deze zal veel pijn en leed hebben opgeroepen en schrijnende littekens hebben achtergelaten.’

Ook in Balk waren de andere nieuwe geluiden doorgedrongen, met name bij de kerkgangers van de Nederlands Hervormde Kerk, waarvan sommigen het modernisme slecht konden waarderen. Zij verlangden ook terug naar de kerkorde van 1618/1619 en het fundament van de oude belijdenisgeschriften. De elf dolerende Balkster kerkgangers, waarschijnlijk gezinshoofden, gingen vanaf de zomer 1888 naar de nieuwe Gereformeerde kerk in Wijckel en braken op 8 februari 1889 met de synode van de Nederlands Hervormde Kerk. Balk was nu in eerste instantie met een ouderling en diaken vertegenwoordigd in de kerkenraad van Wijckel. Na enkele jaren ging de kerk in Balk verder. De groep wilde met Harich en Ruigahuizen dezelfde weg bewandelen. Er was een Nederlands Hervormde Gemeente Harich/Ruigahuizen en dus vond men dat er ook een Gereformeerde Kerk Harich/Ruigahuizen diende te zijn. Rond 1900 kwam er voor deze drie dorpen één kerk en was de Gereformeerde Kerk Balk c.a. ontstaan. J. Hepkema van de Hepkema’s Courant uit Heerenveen doet vlak na de Eerste Wereldoorlog verslag van zijn wandelingen door Gaasterland. Hierin vertelt hij over zijn gesprek met herbergbezoekers in Nijemirdum over de kerkelijke twisten in Nijemirdum: “In de loop van het gesprek bleek mij dat er wel degelijk strijd en “argewaasje” huisde en verdeeldheid. Zo zelfs dat het binnenpad naar Oudemirdum welke ik wenste gaan, niet meer vrij was gelijk vroeger “ook al een gevolg van de kerkelijke kwestie”. Als voetnoot bij dit verhaal in het boek “Uitstapje naar en wandelingen door Gaasterland” is toegevoegd dat sedert 1889 de strijdlust vrij wat bekoeld is en dat iedereen zijn eigen weg gaat.

Vanaf 1926 werd het in Oudemirdum kerkelijk enigszins onrustig doordat predikanten aangetekende en anonieme brieven kregen over de uitleg van hun preken. In 1926 gaan de meningen officieel botsen en Oudemirdum, Nijemirdum en ook Sondel gingen een tal roerige kerkelijke jaren tegemoet.

In de kerkenraadsvergadering van 1 oktober 1926 van de Hervormde Kerk in Oudemirdum was de nodige discussie over een ingekomen brief van een gemeentelid waarin gevraagd werd om vrouwen op de kieslijst “op te brengen” voor een kerkenraadsfunctie. Dit werd geweigerd omdat vrouwen een geheel andere roeping zouden hebben om in een gemeente mee te mogen regeren.

Er was ruimte gekomen om vrouwen deel uit te laten maken van de democratische overheidsrechten. Wellicht heeft deze ruimte vanaf 1917 er toe geleid dat er binnen de kerkelijke gemeenschappen dezelfde opvattingen voorzichtig werden geïntroduceerd. De Tweede Kamer besloot in 1917 dat vrouwen op de kieslijst mochten staan om gekozen te worden maar niet zelf mochten stemmen. Maar op 9 mei 1919 besloot de 2e Kamer dat de Kieswet werd aangepast zodat vrouwen niet alleen op de kandidatenlijst mochten staan maar ook zelf mochten stemmen.

Zondag 28 november 1926 – werd de eerste kerkdienst met 111 personen gehouden in Nijemirdum van de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband waarover dit verhaal zal gaan. Voorganger was Ds. Simon Petrus Vermeer van Oudemirdum.

Anderzijds was er in 1929 de nodige strijd in de kerkenraad in Oudemirdum over het al of niet benoemen van een predikant die geen gezangen wilde laten zingen omdat zoiets volgens hem gelijk stond met vloeken. Hij werd toch benoemd met 14 – 4 stemmen maar zal de beroeping niet aannemen.

De visie omtrent wie wel of niet aan het Avondmaal mochten deelnemen, was ook een groot breekpunt. Het gevolg was weer dat een groep kerkleden uit hoofdzakelijk Oudemirdum nu naar Lemmer ging te kerken en intussen een kerkruimte zocht in Oudemirdum. Op 23 januari 1930 werd op Kippenburg in Oudemirdum de confessionele vereniging “De Bijbel” opgericht. Dit vond hier plaats omdat de groep een weigering had gekregen van de Oudemirdumer kerkenraad om Het Lokaal in Oudemirdum te mogen gebruiken. Op 9 maart 1933 werd in Oudemirdum aan het Huningspaed de kerkelijke gemeente geïnstitueerd van de Gereformeerde Gemeenten Nederland en Noord-Amerika.

De Gereformeerde Vrijmaking in het oorlogsjaar van 1944 ging aan Gaasterland voorbij. Deze kerkscheuring verliep eigenlijk identiek aan die van het Hersteld Verband. De Gereformeerde Synode had 4 augustus 1944 hoogleraar en emeritus-predikant Klaas Schilder wegens “scheurmaking” geschorst. Op 11 augustus 1944 had in ’s-Gravenhage een bijeenkomst plaatsgevonden van leden van de Gereformeerde Kerken. Zij voelden zich bezwaard en in gewetensnood over wat er in de Gereformeerde Kerken sinds 1942 was gebeurd.  Er waren verschillen van inzicht omtrent genadeverbond en de “veronderstelde wedergeboorte” bij de doop. Is de ziel van een gedoopt kind dan al gered, of moet dat verbond met God eerst nog maar eens blijken uit zijn levenswandel? Het conflict verhardde toen de synode – die een antwoord op de kwestie moest formuleren – midden in de oorlog tegenspraak verbood. Ineens ging hier ook het debat over de vraag of de synode daarmee niet buiten zijn boekje was gegaan.

Deze vrijmaking verzette zich ook tegen de Gereformeerde synodale hiërarchie die zich openbaarde in boven-Schriftuurlijke bindingen en tuchtmaatregelen.  In deze bijeenkomst van 11 augustus 1944 las de heer Schilder een Acte van Vrijmaking of Wederkeer voor. Hiermee was een nieuwe kerk geboren. Het gevolg was dat op vele plaatsen ambtsdragers en gemeenteleden, soms na schorsing en afzetting en al dan niet na indiening van de Acte van Vrijmaking of Wederkeer bij de plaatselijke kerkenraad, zich onttrokken aan de synodocratie (onrechtmatige heerschappij der (generale) synode) en wederkeerden “tot de eenvoud van Schrift en belijdenis”. Ook zij pretendeerden de wettige voortzetting te zijn van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze toevoeging werd in 1958 teruggenomen, zodat deze kerken veelal aangeduid werden als de Gereformeerde Kerken (Vrijgemaakt).

Dan is er op donderdag 13 februari 2003 om vijf uur ’s middags klokgebeier uit drie kerktorens in Utrecht. De organisatorische eenwording is een mondeling akkoord van Gereformeerden, Hervormden en Lutheranen. De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) is geboren.  Op 1 mei 2004 is de fusie officieel getekend.

3. AANLEIDING

In 1926 ontstond er in Nederland een nieuw kerkgenootschap. In eerste instantie werd ‘Hervormd-Gereformeerde Kerk’ als werknaam gebruikt. Tijdens de eerste synode in Amsterdam van de nieuwe groepering – waarbij Nijemirdum aanwezig was – werd de definitieve naam ‘Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband’ gekozen.  De leden werden HV ‘ers genoemd en in de burgerlijke gemeenten als “GerKHV” in de bevolkingsregisters ingeschreven.

De aanleiding voor het oprichten van dit nieuwe kerkgenootschap was de preek die ds. Geelkerken op zondagavond 23 maart 1924 in de Schinkelkerk aan de Amstelveenseweg in Amsterdam hield over Zondag 3 uit de Heidelbergse Catechismus. Eén van de drie vragen die die bij deze zondag horen, luidt: “Vanwaar komt dan zulke verdorven aard des menschen?”

Hij stelde tijdens de preek twee vragen:

1. Was er in het paradijs een echte boom der kennis van goeds en des kwaads en een boom des levens?

2. Heeft de slang tegen Eva in het paradijs gezegd dat er gegeten mag worden van de verboden vruchten aan de boom die in het midden van het paradijs staat? Met andere woorden: Heeft de slang letterlijk met menselijke stem tegen Eva gesproken, ja of neen?

Ds. Geelkerken bepleitte in zijn preek ruimte voor een niet-letterlijke opvatting ten aanzien van het paradijselijke verhaal in Genesis 3. Geelkerken zelf geloofde dat het scheppingsverhaal letterlijk was gebeurd zoals omschreven in Genesis, maar hij stond open voor een vorm van vrijheid waarbij het gaat om uitleg van de Bijbel. Ds. Vermaat, HV-predikant uit Makkum bracht naar aanleiding van preek door Geelkerken een tussenvorm naar voren. Hij vroeg zich ook af of de slang wel of niet gesproken zou hebben. Hij opperde in een persoonlijk gesprek de mogelijkheid dat de slang in het verhaal misschien wel door op een enigszins nadrukkelijke wijze naar de verboden vrucht te kijken (zo’n slang kan zijn kop immers zo vreemd scheefhouden) verkeerde gedachten in Eva had wakker geroepen. Er zou dus volgens hem sprake kunnen zijn geweest van een soort ogentaal waarbij ik ontdekte dat de slang meer was dan een “mechanische spreekbuis van de satan”.

Tijdens de dienst op zondag 23 maart 1924 was gemeentelid M. Marinus uit de Vlietstraat te Amsterdam aanwezig geweest bij de dienst van Dr. Geelkerken. Hij bracht drie dagen later de kwestie, die Geelkerken aan de orde stelde, als dwaalleer in bij de Amsterdamse kerkenraad. Geelkerken verweert zich direct schriftelijk en schetste op papier wat hij gezegd had maar Marinus vertrouwde dit niet. Deze kerkenraad verklaarde op 3 april 1924 zijn klacht ongegrond, zonder hem gehoord te hebben. De wijkouderlingen verzochten Marinus met Geelkerken in gesprek te gaan maar Marinus wilde dit niet. Marinus liet het er niet bij zitten en zocht zijn heil hogerop door zijn klacht bij de classis Amsterdam onder ogen te brengen. Deze benoemde een driepersoonscommissie. Deze hoorde zowel Marinus als de kerkenraad van Amsterdam-Zuid. Marinus had drie getuigen ingebracht die echter niet werden gehoord. De 18 ouderlingen die de preek van Geelkerken wel hadden gehoord, verklaarden dat Geelkerken had gezegd wat Marinus als dwaalleer had ingebracht. Op 10 september 1924 aanvaardde de classis Amsterdam het advies. Er had niet moeten worden gesproken van ongegrond zijn aan Marinus maar van een onjuist weergeven van het gehoorde. Zij adviseerde broederlijke samenspreking van Marinus en Geelkerken. Voor de tweede maal gingen de wijkouderlingen naar Marinus die echter met het antwoord niet tevreden was en wilde gehoord worden door de kerkenraad.

Op 6 november 1924 werd besloten op “grond van opgedane ervaringen” een beslissing op te schuiven “naar later”. Marinus was zeer teleurgesteld en stuurde op 15 november 1924 een tweede bezwaarschrift naar de classis Amsterdam. Op 5 december 1924 werd Marinus een brief gestuurd “dat door u onjuist is opgenomen en weergegeven het gesprokene door dr. J.G. Geelkerken”. 

Op 10 december 1924 besluit de classis Amsterdam het tweede bezwaarschrift niet meer te behandelen omdat er reeds op 10 september 1924 een beslissing was genomen. Wel werd de eerdere driepersoonscommissie weer in het keven geroepen. Zij bracht in de classis van Amsterdam van 11 tot en met 18 maart 1925 haar rapport uit. Het bezwaar van Marinus was in zoverre ongegrond, dat de allereerste schriftelijke toelichting van Geelkerken aangaf dat Geelkerken het feit van de zondeval als een historisch feit erkende. Maar uit zijn verklaring viel niet op te maken “of heel het verloop van het verhaal door Geelkerken als historie wordt aanvaard”. Als Geelkerken nu erkennen wilde dat hij “bedoeld nog gezegd had” wat broeder Marinus meent gehoord te hebben, dan kon aan Marinus worden meegedeeld dat zijn bezwaren ongegrond waren. Amsterdam-Zuid meende dat Marinus zich tot de particuliere synode moest wenden, aangezien de kerkenraad de beslissing van de classis in eerste instantie uitgevoerd had.

Nadat de classis het advies met 26 tegen 2 stemmen en twee blanco stemmen had aangenomen, weigerde Geelkerken wegens kerkrechtelijke en morele bezwaren een nadere verklaring af te leggen. Volgens hem ging het hier om “iemand die weigerde met mij persoonlijk in contact te treden, aan het getuigenis van heel zijn kerkenraad geen gehoor sloeg, ja zelfs een schriftelijke verklaring van mij bij voorbaat zijn vertrouwen had ontzegd”.

Op 1 april 1925 gaat de classis met dit probleem verder met de inmiddels vijf te hulp geroepen deputaten van de particuliere synode van Noord-Holland. Zij verzoeken Geelkerken op papier te zetten wat hij in de dienst van 23 maart 1924 heeft gezegd. Uiteindelijk doet Geelkerken dat toch en blijft bij zijn standpunt. En zo gaat dit het gehele jaar 1925 verder met diverse vergaderingen, samensprekingen, commissies vormen, kerkenraden raadplegen enz. enz. Op voorstel van de particuliere synode van Noord-Holland, met steun van Noord-Brabant en Limburg, werd uiteindelijk op 26 januari 1926 een buitengewone generale synode bijeen te roepen door de “roepende” kerk van Assen over de kwestie Geelkerken.

Het verhaal van Eva en de slang is in deze kwestie een zeer bekend voorbeeld geweest. Een min of meer zelfde gebeurtenis uit het Oude Testament is minder vaak als voorbeeld gebruikt. Ook hier kan de vraag gesteld worden of het dier het spraakvermogen van God heeft gekregen. In Numeri 22: 28-31 van de NBG staat: “Toen liet de Heer de ezelin spreken. Ze vroeg Bileam: ‘wat heb ik u misdaan, dat u me nu al drie keer geslagen hebt?’ ‘Je drijft de spot met me’, zei Bileam. ‘Als ik een zwaard bij me had, dan had ik je allang gedood.’ De ezelin vroeg Bileam: ‘Ben ik niet de ezelin waarop u al uw hele leven rijdt? Heb ik mij soms eerder zo gedragen?’ ‘Nee’, antwoordde hij”.

Bileam en de ezel – Gustav Jaeger, 1836. (www.historiek.net)
 

4. BEHANDELING DOOR DE GEREFORMEERDE SYNODE ASSEN

De Generale Synode is de belangrijkste besluitvormende vergadering in de kerk. De generale synode houdt zich bezig met vragen die van belang zijn voor de kerkelijke gemeenten en voor de plaats van de kerk in de samenleving. De kleine synode houdt zich voornamelijk bezig met financiën, personeel en organisatie van de kerk en haar dienstenorganisatie.

Door zich wel met de zaak te bemoeien werd er nieuw kerkrecht geschreven tijdens de Buitengewone Generale Synode van de Gereformeerde Kerk in de Asser Zuiderkerk. De heer Marinus was van mening dat ds. Geelkerken aan ‘waarschijnlijkheidsverkondiging’ deed, wat in tegenstelling was tot de ‘van kaft tot kaft’ leer, waarbij alles in de Bijbel letterlijk moet worden genomen.

Volgens Marinus zou Geelkerken letterlijk gezegd hebben: “De geleerden zijn het er nog niet over eens, wat zich bij den val des menschen heeft afgespeeld. Wat in de Heilige Schrift vermeld staat, in dat oude verhaal over den val, moet als beeld worden beschouwd. Wij zouden het niet kunnen begrijpen, indien ons de Heilige Schrift dat, naar de feiten zou berichten”.

Na bijna twee jaar werd uiteindelijk een buitengewone synode generale synode bijeengeroepen die op 26 januari 1926 in Assen samenkwam.

In maart volgde ontknoping: Geelkerken moest onderschrijven dat de slang en de boom der kennis des goeds en des kwaads “zintuiglijke waarheden” waren. Dat weigerde Geelkerken met het argument dat er ook onder gereformeerden een verschil in Bijbeluitleg kon bestaan. Toen zijn weigering bij de synode binnenkwam besloot men hem nog één kans te geven door hem een ultimatum te sturen in een telegram. Hij kreeg tot de volgende morgen 11.00 uur de tijd om alsnog te tekenen. Geelkerken deed dat niet. Daarna stemden de synodeleden – en zonder één tegenstem- viel het besluit op 12 maart 1926 om hem voor drie maanden te schorsen. De synode had beslist dat de Bijbel letterlijk gelezen moest worden.

De synode zag de uitspraak van ds. Geelkerken als ongehoorzaamheid aan het gezag van het Bijbels getuigenis en dat het een afwijkende opvatting was die het fundament van de Gereformeerde Kerk raakte.

Niet alleen Geelkerken werd 12 maart 1926 geschorst maar ook de 27 ouderlingen en 14 diakenen van de Amsterdamse Schinkelkerk werden afgezet. Zes kerkenraadsleden bleven “getrouw”, terwijl van een viertal het standpunt nader uitgezocht zou worden.

Dr. Johannes G. Geelkerken

Geboren 3 juni 1879 te Alkmaar

Overleden 3 februari 1960 te Amsterdam

Ds. Geelkerken besloot zich aan die uitspraak niet te onderwerpen en werd door de synode – zonder de Amsterdamse kerkenraad hierin te kennen – op woensdag 17 maart 1926 officieel uit zijn ambt gezet. De kerkenraad van ds. Geelkerken erkende deze schorsing niet en daarom werd vrijwel de gehele kerkenraad door de synode geschorst. De synode liet er geen gras over groeien en verzocht alle gereformeerde dominees om de uitkomsten van de synode te onderschrijven.

Twaalf predikanten uit geheel Nederland weigerden om dit synodebesluit te ondertekenen. Onder de weigeraars was de Zandvoortse predikant ds. H.C. van den Brink en de Gereformeerd Synodale predikant Simon Petrus Vermeer (foto) uit Nijemirdum. Met deze laatste zocht ds. Geelkerken namens zijn kerk in Amsterdam-Zuid contact en zo ontstond er een kerkelijk verband tussen deze twee kerken.

Naar aanleiding van dit samengaan is de officiële naam Hersteld Kerkverband gekozen. Op zondag 1 augustus 1926 werd het verband tussen de kerken van Amsterdam-Zuid en Zandvoort in een kerkdienst bekendgemaakt. Deze dag mag als de geboortedag van het HV worden aangemerkt. Uiteindelijk zou het HV 26 kerken tellen en 18 predikanten en totaal 7000 leden. Ds. Simon Petrus Vermeer was in deze periode ongehuwd. Het schorsingsbesluit was in financieel opzicht voor een ongehuwde predikant gemakkelijker te nemen dan voor een dominee met een gezin met opgroeiende kinderen. Ds. Vermeer zocht contact met ds. Geelkerken en deze wist Vermeer te overtuigen van zijn opvattingen.

Door Ds. S.P. Vermeer werd daarop in augustus 1926 een zeer uitvoerig adres (brief) geschreven aan de Gereformeerde Synode in het voordeel van Ds. Geelkerken. Deze brief wordt hierna letterlijk overgenomen uit het blad “Woord en Geest”.

Geachte Heeren en Broeders.

Ondergetekende, enz, veroorlooft zich het volgende onder uw aandacht te brengen, in verband met uwe behandeling van de zaak-Dr. Geelkerken.

A. Wat de wijze van behandeling betreft.

1.Volgens art. 211 der Acta heeft Uwe Synode geconstateerd, dat er bij Dr. G. een ingrijpend misverstand bestond inzake de van hem geëischte verklaring. In plaats van nu eerst te trachten, dit misverstand op te helderen, hebt gij Dr. G. eerst geschorst en pas daarna het misverstand door publicaties in De Heraut, De Bazuin en de Reformatie willen aanwijzen. Gij hebt dus iemand geschorst, van wien gij u duidelijk en uitgesproken bewust waart, dat hij uw ultimatum niet juist opvatte.

Het ligt voor de hand, dat hierdoor de indruk gewekt moest worden, dat uw Synode bewust op het conflict aanstuurde en het behouden van Dr. G. persé wilde vermijden.

2.Aangaande de genomen tuchtmaatregelen is èn in De Heraut en in De Bazuin toegegeven, dat hier een nieuw inzicht in kerkrecht werd gevolgd: tijdens de Doleantie was men te ver gegaan. Zonder dat het oordeel der kerken hier gevraagd is, werd dit nieuwe kerkrecht onmiddellijk toegepast en zij, die zich wilden houden aan wat tot nu toe regel was, zijn afgezet. Het komt ondergeteekende voor, dat het optreden der Synode ten dezen uitermate bedenkelijk is.

3.Gaarne zag ik verder aangewezen, waaraan u het recht ontleent, u zelf te continueeren, zonder toestemming der kerken, ook dan, als de deputeerende provinciale synodes in andere samenstelling al weder bijeen zijn geweest. Wordt het recht der kerken niet aangetast? En is zulks niet te ernstiger, waar de behandeling van heel de zaak-Dr.G. aan de mindere vergaderingen ook vóór Januari 1926 onthouden werd, terwijl ze nu uw besluiten slechts in den vorm eener procedure aan de orde kan komen?

B. Wat de dogmatische-exegese uitspraken betreft.

1.Door uw Synode is herhaaldelijk uitgesproken: “Het is hier geen quaestie van exegese maar van geloof”. Ondergeteekende meent evenwel, dat, wat we naar de schriften hebben te gelooven, nooit zonder exegese kan worden vastgesteld. Het constateren: “Dat staat er”, is altijd een daad van exegese; het gelooven, dat er staat, een daad van geloof. Zuiver gesteld is dus dit de vraag: Behoort het tot de bevoegdheid eener Synode, door exegese – anders kan het niet: “Constateren wat de Schrift duidelijk leert”, is ook exegese (Open Brief pag.14) vast te stellen: Zoo en zoo staat het in Genesis 2 en 3? Gaarne zag ik, dat uw Synode eenigszins althans, de grens aangaf, waar de “vrijheid der exegese”, die er toch ook wezen moet, ophoudt.

2.Deze vraag is te meer dringend, waar ik niet kan aanvaarden, dat de zaak van Dr. Geelkerken het handhaven betrof der artikelen 4 en 5 der Confessie. Deze artikelen zijn immers niet te betrekken op den materiële inhoud der schrift.

Op deze wijze zou men b.v. de Chiliasten met hun eigenaardige opvatting der Profeten, den Roomschen met hun Avondsmaalsleer, afwijking van de artikelen 4 en 5 moeten verwijten – ja, alle verschillen tussen de confessies zouden verschillend zijn betreffend artikelen 4 en 5: immers men wijkt af van wat voor ons de duidelijke leer der Schrift is. Daar Dr. G. nu uitdrukkelijk verklaard heeft, Gen. 2 en 3 naar vorm en inhoud als Gods Woord te aanvaarden, mag hem geen aanranding van het Schriftgezag worden ten laste gelegd. Indien er afwijking is, ware deze elders te zoeken. Maar ten nadrukkelijkste moet geprotesteerd worden tegen de voorstelling, als zou te Assen het Schriftgezag in geding zijn geweest. Uitdrukkingen als “buigen voor de majesteit van Gods Woord e.d. dienen hier vermeden te worden.

3.Gij hebt van Dr.G. gevraagd een “zonder voorbehoud” aanvaarden? Wat is dat? Want eenig voorbehoud maakt ge zelf ook: “Wel kan ook deze belijdenis nooit binden in absoluten zin” (pag.49 Bijlagen van de Acta) en verder: “Indien op gronden van Gods Woord zou worden aangetoond, dat deze uitspraak onjuist is, moet en zal de Synode haar terugnemen” (pag.17 van den Open brief). Zou de Synode een dergelijke uitspraak aandurven b.v. over de belijdenis, dat God bestaat? Het is duidelijk, dat ge hiermee, terecht wildet beweren: theoretisch stellen ook wij de mogelijkheid van een andere opvatting (immers welken zin zouden anders genoemde uitspraken hebben?). Maar daar we bij het licht, dat we nu hebben, deze opvatting niet zien, kunnen wij ze nog minder aanvaarden”.

Indien ik uwe bedoeling dus goed begrijp, wilde uw Synode zich houden aan wat b.v. letterlijk van Ds. Vermaat, onder synodale auspiciën, zo geëischt werd: “zich houden aan de letterlijke opvatting, totdat hij (eventueel) overtuigd was, dat de H.Schrift “zelf iets anders bedoelde”.

Maar indien dit de juiste bedoeling was van het conformeeren is, moet toch worden gevraagd of ook Dr. G. zich niet zo reeds geconformeerd heeft. Ook voor hem was de letterlijke opvatting kennelijk nog wel de sterkste exegese van Genesis 2 en 3; hij stelde slechts de vraag of gegevens der Heilige Schrift zelf mogelijk niet tot revisie zouden moeten nopen. Dit in verband met de “moeilijkheden”, die er toch naar de ter-zake-deskundigen beweren, inderdaad schijnen te zijn; men denke b.v. aan de Paradijsrivieren, waarbij, volgens college-dictaat van Professor van Gelderen mogelijk wel eenige inkleeding in het spel zal moeten wezen; voort aan Joods-astronomische voorstellingen, zooals in het adres van Dr. De Gaay Fortman c.s. genoemd werd.

4. Uw Synode geeft een voorstelling van “inkleeding en oneigenlijke zin” die nooit en nergens aanvaard wordt. Alles zou dan “vaag en zwevend” worden; bijzonderheden zouden dan in ieder geval als van geen waarde wegvallen, ja men ging op voorgang der Synode al zóó ver te beweren, dat Dr. G eigenlijk een blad uit den Bijbel wilde scheuren!! Wanneer er nu maar iets van deze critiek houdbaar ware, zou ze, terechtkomende op de gelijkenissen en op de Openbaring van Johannes b.v. – en voor deze moet ze dan zeker en onvermijdelijk gelden – voor deze Schriftgedeelten absoluut vernietigend zijn. Hoeveel bladzijden scheurt de Synode en passant dus wel uit den Bijbel, om dat ééne te behouden.

Ziet hier, mijne Heeren, wat ik u ter ernstige overweging aanbied. Moge uwe vergadering, met onvoorwaardelijk prijsgeven van een zoeken van eigen eer, macht, aanzien of hoogheid zich laten leiden door Waarheid en Recht. De toestand in onze kerken wordt uiterst critiek. De verwarring grijpt zienderogen om zich heen.

Wantrouwen wordt alom gezaaid en wij predikanten worden zonder meer ingedeeld als Geelkerkerianen en niet-Geelkerkerianen, Al meer komen onze menschen in de wanhopige constellatie te moeten kiezen in zaken, die ze niet begrijpen, noch ook begrijpen kunnen. Het worde u gegeven, mede te werken tot herstel van eenheid en van vrede. w.g. S. P. Vermeer

In de Leeuwarder Courant van 9 september 1926 is het antwoord te lezen van de Synode op Vermeer zijn brief. “In de zitting van de Synode der Ger. kerken te Assen, rapporteerde prof. dr. H. H. Kuyper namens de kerkrechtelijke commissie over het bezwaarschrift van ds. S. P. Vermeer van Oudemirdum. Het rapport: komt tot de volgende conclusies:

Uwe commissie meent, dat harerzijds deze bezwaren genoegzaam wederlegd zijn en stelt aan de synode voor in dezen zin aan ds. Vermeer te antwoorden.

Ze mag daarbij de opmerking niet terughouden, dat de toon van het schrijven van ds. Vermeer haar voorkomt weinig in overeenstemming te zijn met den eerbied die aan de synode als de wettige vertegenwoordiging der kerken verschuldigd is en stelt de synode voor in haar antwoord aan ds. Vermeer ook daarop hem te wijzen.”

Dr. H. A. van Es, van Leeuwarden, wenste een meer gespecialiseerde conclusie. Hij achtte het moeilijk om over zoon samenvattende conclusie te stemmen. Prof. Kuiper merkte op, dat dit niet gaat, omdat de bezwaren in het rapport zijn weerlegd. Het lijkt spreker het best, dat dat rapport met dat der dogmatische commissie in een brief aan ds. Vermeer gezonden wordt. Dr. v. Es persisteerde bij zijn gevoelen.

Prof. dr. Kuyper merkte op, dat hij met opzet het verschil in opvatting tussen hem en dr. van Es inzake de bevoegdheid van een generale synode ten aanzien van het afzetten van kerkenraadsleden in het midden heeft gelaten. Dr. v. Es merkte op dit zeer te waarderen en legde zich verder bij de zaak neer. Ds. R. J. van der Veen uit Goes rapporteerde namens de dogmatisch exegetische commissie over dat bezwaarschrift. Het rapport komt tot de volgende conclusie:

a. Wat de kerkrechtelijke zijde der zaak betreft zijn opmerkingen te stellen in handen van de kerkrechtelijke commissie;

b. Wat de andere opmerkingen aangaat, aan ds. S. P. Vermeer te berichten: 1. dat de synode in zijn brief geen enkel bezwaar heeft gevonden, aan de Heilige Schrift en de belijdenis ontleend, waaruit blijkt de onhoudbaarheid van de beslissingen der synode;

2. dat zijn brief haar geen aanleiding geeft nog eens terug te komen op wat in haar rapporten, beslissingen en „Open Brief” uitvoerig is uiteengezet, terwijl zij tenslotte haar afkeuring er over uitspreekt, dat door ds. S. P. Vermeer een uittreksel van zijn brief in de pers is geplaatst, eer van zijn missive door de synode, die toch Dinsdagochtend vergaderde, kon kennis worden genomen.

De conclusies werden met algemene stemmen zonder discussie aangenomen.

De Synode komt 27 oktober 1926 weer bij elkaar waarbij het schrijven van Vermeer opnieuw ter sprake komt. Het schrijven bleek nog steeds niet afgehandeld door de kerkrechtelijke commissie”.

5.BEHANDELING DOOR DE CLASSIS WORKUM EN EIGEN KERKENRAAD

In de Gereformeerde Kerk van Nijemirdum merkte men zo nu en dan tijdens de preek en het gebed dat ds. Vermeer het eens was met de opvattingen van Geelkerken. Hij bad wel voor de onderdrukte broeders maar niet voor de synode. De kerkenraad had hierover meerdere gesprekken met ds. Vermeer, maar tot een confrontatie kwam het niet direct. Wel circuleerde er een lijst in de gemeente die ten gunste van ds. Vermeer door ongeveer 140 van de 263 belijdende leden was ondertekend. Deze lijst werd op de classisvergadering 24 november 1926 in Nijemirdum ingeleverd, samen met een verzoek van de kerkenraad aan de classis om een advies te geven over de kwestie Vermeer en zijn opvattingen. Ook was er een brief ingekomen van de Gereformeerde Kerk uit Koudum. De Koudumer kerkenraad was ontevreden over een paar artikelen die ds. Vermeer in o.a. het Handelsblad had geschreven. Er werd een commissie benoemd die een onderhoud had met ds. Vermeer ten aanzien van zijn standpunten. Vermeer verklaarde: “Ik heb de vrijheid om de letterlijke betekenis van de in geding zijnde punten te leren, doch wil niet dat de synode enige exegese bindend verklaart en meen dat de synode daardoor tot sektarisme neigt”. In de door ongeveer 140 personen getekende lijst ten gunste van ds. Vermeer stond ondermeer: “Dominee Vermeer is hier drie jaar met veel zegen werkzaam geweest tot heil der gemeente. Zijn prediking heeft hen opgebouwd in hun allerheiligst geloof, terwijl hij al die tijd het zuivere evangelie naar gereformeerde belijdenis heeft gediend”.

Opgemerkt wordt dat zij in hun gemeente een steeds groter wordende godsdienstige belangstelling ervaren en kunnen getuigen van trouwe kerkgang met een opbloeiend geestelijk leven in hun gemeente. Zij kunnen niet begrijpen waarom herder en gemeente gescheiden moeten worden. Vanuit de classis Workum kwamen vanwege deze kwestie op een bijeengeroepen kerkenraadsvergadering in Nijemirdum enkele gereformeerde deputaten en een afvaardiging van de Generale Synode om het standpunt van de Asser Gereformeerde Synode nog eens toe te lichten. Ook een ouderling uit Hemelum was aanwezig. In deze vergadering zijn o.a. aanwezig: Ds. Dirk Pieters Koopmans uit Sneek, Ds. E.C. van der Laan van Workum (foto links), Ds. Oenze Boersma van Koudum (foto midden) en Dr. W.A. van Es (1871-1959), (foto rechts) predikant in Leeuwarden van 1904 tot 1939 uit Leeuwarden.

Van Es was tevens hoogleraar in het kerkrecht en dogmatisch adviseur van de Synode. Van Es is beschreven als de niet meest toegankelijke Leeuwarder predikant en als een “steile, formele predikant met “drege” preken”. (Het Friese woord “dreech” betekent “diep in de moeilijke materie ingaan). In zijn Leeuwarder periode heeft hij zeven Generale Synodes meegemaakt als afgevaardigde van Friesland-Noord.

De boodschap werd afgegeven dat ds. Vermeer moest instemmen met de Asser besluiten en dat die instemming zelfs ‘van harte’ moest worden gegeven. Dominee Vermeer wilde tijdens de bijeenkomst zijn weigeringsbesluit toelichten, maar reeds na één minuut werd hem door de classisvoorzitter het woord ontnomen. Ook de sympathisanten van ds. Vermeer kwamen niet aan het woord. Velen wilden vanwege het spreekverbod niet langer bij de bestaande kerk blijven horen en hadden zich daarom in het kerkgebouw en de pastorie verzameld. De heftige bijeenkomst werd ’s middags hierdoor zo rumoerig dat er na afloop met balstenen naar de auto van de deputaten werd gegooid en dreigende taal werd gehoord. “Gode zij dank dat het niet tot handtastelijkheden was gekomen”. De Gereformeerde kerkenraad moest toen de Gordiaanse knoop doorhakken en met de wijsheid van Salomo tot een goede oplossing zien te komen. Zij namen op 26 november 1926 het besluit om ds. Vermeer voor drie maanden te schorsen. Ook ouderling Ottema werd uit zijn ambt geschorst.

De letterlijke tekst is opgenomen in het blad Woord en Geest:

De Kerkeraden der Gereformeerde Kerken van Oudemirdum c.a. en Hemelum c.a., in gecombineerde vergadering bijeen te Nijemirdum op vrijdag 26 november 1926;

kennisgenomen hebbende van het besluit der classis Workum genomen in de haar vergadering van 24 november 1926, waarbij uitspreekt, dat er naar haar oordeel genoegzame redenen bestaan om op grond van art. 79 en 80 der Kerkorde tot schorsing van Ds. Vermeer in zijn ambt als Dienaar des Woords bij de Gereformeerde Kerk te Oudemirdum over te gaan en van de overwegingen, die tot het besluit geleid hebben;

  1. dat Dominee Vermeer de hem voorgelegde vragen wat betreft vraag 1b, dat hij zich zal onthouden van alle bestrijding van de beslissingen der Synode ten opzichte van Genesis 2 en 3, in overeenstemming met het Onderteekeningsformulier en bezwaren, die alsnog mochten rijzen in den kerkelijken weg aan de orde zal stellen en wat betreft vraag 2 of hij de Geref. Kerk nog als de ware kerk beschouwt volgens de artikelen 28 en 29 van de Belijdenis, beide bevestigend heeft beantwoord, echter niet bevestigend heeft beantwoord op vraag 1a: “of hij aanvaardt hetgeen de Synode heeft uitgesproken omtrent Genesis 2 en 3, en belooft dat tot grondslag te zullen leggen hetgeen hij leert”
  2. dat niet betwist kan worden het recht der Kerken om in zaken die de leer betreffen van hare Dienaren te eischen, dat zij de beslissingen van de Generale Synode aanvaarden en ten grondslag leggen van hetgeen zij leeren;

besluiten, zij het ook met diep leedwezen, in overeenstemming ook met het advies der Deputaten Synodi, te handelen naar de uitspraak van de classis Workum, en Ds. S.P. Vermeer, ingaande op heden, voor de tijd van drie maanden op grond van de artikelen 79 en 80 van de Kerkorde, van zijn ambt als Dienaar des Woords bij de Gereformeerde Kerk van Oudemirdum te schorsen, met de bede, dat God deze schorsing zegene, zoodat Ds. Vermeer binnen of met de tijd op bevredigende wijze aan den eisch van de classis voldoe;

Van dit besluit wordt mededeling gedaan aan de classes der Gereformeerde Kerken in Nederland, de Graafschap Bentheim en Ned. Oost-Indië.

Het gevolg van de schorsing was dat in 1926 de 4e HV-gemeente van Nederland ontstond in Nijemirdum met 185 leden als begin. Ook doopleden werden in het HV als leden aangemerkt. In Fryslân ontstonden nog 3 kerkelijke HV-gemeenten, nl. Makkum, Leeuwarden, en Harkema–Opeinde.

HV-Nijemirdum telde op 31 december 1941 235 leden. In de beginfase van Harkema-Opeinde had Ds. N.D. van Leeuwen (1881-1961) een felle en opmerkelijke uitspraak gedaan. Hij had gezegd “het uiteengaan van de kerken te betreuren maar anderzijds ben ik dankbaar, dat ik niets meer te maken heb met de coterie en de machthebbers, die de Gereformeerde Kerken tot een soort van Jezuïetenorde maken”. Harkema-Opeinde was in Friesland de grootste met ca.600 leden. In Makkum lieten 35 HV leden zich in 1931 alweer uitschrijven. Ds. Vermaat was met veel problemen vertrokken en een kerkgenootschap met 35 personen te moeten in stand te houden is een welhaast onmogelijke opgave. Bovendien moesten die 35 leden wel heel sterk in hun schoenen staan om te kunnen opboksen tegen het getalsmatige overwicht van de vijfhonderd gereformeerden die hun kerk in Makkum trouw bleven. Verder bestaansprobleem was dat de gereformeerden zich hecht hadden georganiseerd door middel van allerlei verenigingen, in kerk, school en politiek en daar zouden de HV’ers nu geen deel vanuit maken.

Al in 1931 had de tot 25 leden geslonken groep HV’ers besloten zichzelf op te heffen. Ze waren vanaf dat moment aangewezen op de kerk in Leeuwarden. Op 26 februari 1928 was in Leeuwarden de eerste dienst gehouden. Een Leeuwarder commissie had vanaf 13 februari 1928 dit voorbereid. Het wenste zich te stellen onder toezicht van de kerkenraad van de HV-kerk van Oudemirdum en daarom hadden zij deze kerkenraad verzocht deze dienst te houden. Goede Vrijdag 6 april 1928 werden ’s avonds in de Hervormde stadsevangelisatie “Ons Huis” de ouderlingen en diakenen bevestigd door dominee S.P. Vermeer die tevens als consulent benoemd werd.

Dominee Vermeer had 23 december 1926 in Balk een spreekbeurt gehouden over de “slang kwestie” in het Gebouw van Christelijke Belangen. De grote zaal was geheel bezet. Vermeer vertelde dat er tijdens zijn predikantenopleiding een andere leeropvatting heerste dan dat op de Asser Synode naar voren werd gebracht. Vermeer was bij zijn theologische examens zonder protest toegelaten ten aanzien van het “paradijselijk” verhaal van Ds. Geelkerken. Die deze spreekbeurt hadden bijgewoond, werden persoonlijk benaderd door de Gereformeerde kerkenraad uit Balk en daarmee was in Balk de kous af nadat de open brief van de Geref. Synode over dit onderwerp was besteld en ter lezing aan de gemeenteleden was aangeboden. De slang had in 1926 zijn kronkelend werk gedaan in Nederland. Ook in Nijemirdum, Oudemirdum en Sondel spoot hij zijn gif waardoor er een scheuring ontstond. In het blad Woord en Geest werd nog even aangehaald dat “Dr. W.A. van Es, die klaarblijkelijk het Workumse advies de hand heeft gehad, tevreden kan zijn”. Het gif bleek niet dodelijk te zijn. Op 10 november 1926 was er een vergadering van de classis Workum waarin Ds. Vermeer aanwezig was. Dat moest ook wel waren er waren vier ingekomen stukken ingebracht die op hem betrekking hadden.

Als eerste was dat een schrijven van de kerkenraad van Oudemirdum c.a. waarin stond dat deze kerkenraad zich tot de classis Workum had gewend in verband met “de beroeringen in onze kerken tussen hem en zijn dienaar Des Woords Ds. Vermeer”. Er was in te lezen: “de Kerkenraad heeft bevonden dat zijn Dienaar en ook een Ouderling en een diaken zich niet volkomen kunnen vinden in de beslissingen van de Generale Synode in Assen. Daartegen gaat in de eerste plaats zijn bezwaar. Voorts heeft de kerkenraad bezwaar tegen de wijze, waarop Ds. Vermeer zich in publieke geschriften heeft uitgelaten tegen de handelingen der Generale Synode”. De tweede ingekomen brief was van de Gereformeerde kerk van Koudum. Dominee S. Boersma was op dat moment voorzitter van de classis en gaf daarin een nadere toelichting. Volgens hem had Vermeer in zijn artikelen woorden gebruikt als “gesol met het heilige, diep onwaardig gedoe en geestdodend werk”. Bovendien had hij de synode het recht ontzegd “de beginselen onzer Geref. belijdenis toe te passen op een bepaald punt”. Boersma wilde weten of de classis vond dat zo’n schrijven toelaatbaat is voort een predikant die het ondertekeningsformulier heeft ondertekend. Dit is een verplicht te ondertekenen voor ieder predikant en ambtsdrager bij het aanvaarden van het ambt waarbij men instemt met de leer der kerk.

Het derde agendapunt was een adres van de 140 ondertekende gemeenteleden uit de Oudemirdum c.a. Hierin stond:

Ondergeteekenden, belijdende leden van de Geref.Kerk te Nijemirdum c.a. verklaren in de eerste plaats: dat: zij het ten zeerste betreuren, dat de Kerkenraad hierin geheel zelfstandig handelt zonder de gemeente en dat: Ds. Vermeer hier drie jaar met zeer veel zegen op zijn arbeid werkzaam is geweest, dat: zijn prediking ons heeft opgebouwd in ons allerheiligst geloof, dat hij ons altijd het zuiver Evangelie ons heeft verkondigd, getuige het steeds groter wordend belangstellend gehoor en dat wij daarom niet begrijpen waarom Prediker en Gemeente gescheiden moeten worden. U de leiding des Geestes toebiddende”.

Het vierde agendapunt was een rapport van de kerkvisatoren in de zuidelijke ring van de classis waarin zij de classis verzoeken zich te overtuigen hoe Ds. Vermeer en zijn twee kerkenraadsleden “thans tegenover de besluiten staan van de Generale Synode van Assen inzake Genesis 2 en 3”. Tevens deden zij het verzoek aan de classis te onderzoeken of Ds. Vermeer “na zijn droeven en grievenden aanval op onze Gereformeerde Kerken nog geacht kan worden naar het ondertekeningsformulier zich te houden aan de leer onzer Gereformeerde Kerken”. Dominee Vermeer bracht naar voren dat volgens hem de Synode de verkeerde richting had gekozen door “onrecht op onrecht te stapelen”. Vermeer bleef bij zijn standpunt. Ds. Boerma stelde voor een om commissie uit de classis te benoemen om de kwestie nog een te onderzoeken. Dat voorstel werd aangenomen. Nadat 10 november 1926 was besloten om een commissie te vormen, kwam die op 24 november al met een oordeel terug bij de classis. Vermeer is hier niet bij aanwezig Wel zijn de twee synodale deputaten Van Es en Koopmans aanwezig. De commissie stelde dat het een logische consequentie is Vermeer te schorsen omdat deze bij zijn standpunt blijft hoewel Vermeer beloofd heeft geen propaganda te zullen maken en zijn bezwaren langs kerkelijke weg “te brengen waar ze horen”.

Er werd nog even overwogen Vermeer bedenktijd te geven maar daar werd van afgezien. Twee dagen later werd in Nijemirdum op vrijdag 26 november 1926 in de gecombineerde kerkenraadsvergadering van de Gereformeerde Kerken Oudemirdum c.a. en Hemelum nog eenmaal vergaderd over de positie van Ds. Vermeer.

Nu legt Ds. Vermeer een zelf geschreven schriftelijke verklaring af die voor hem de uiterste grens is: tot zover wilde hij gaan en niet verder:

Ondergetekende verklaart dat de letterlijke opvatting der bekende vier punten hem het meest aannemelijk voorkomt en dat hij dus beloven kan en met deze belooft, niet anders te zullen leren. Mocht verder onderzoek hem tot een andere opvatting brengen, dan belooft hij dit in de kerkelijke weg kenbaar te maken”.

Ds. Vermeer verlaat de vergadering en daarna moest Vermeer nog enkele vragen beantwoorden maar die waren volgens de notulist onbevredigend. Op voorstel van de deputaten werd Vermeer officieel voor een periode van 3 maanden uit zijn ambt gezet. De schorsing kon plaatsvinden op grond van de artikelen 79 en 80 van de Kerkorde. De ouderlingen Lieuwe Emkes Ottema en Sietse Eppinga waren tegen het besluit. Ottema werd daarop direct geschorst. Diaken Sietse Eppinga onttrok zich eveneens aan het besluit, maar hij werd – vreemd genoeg – niet geschorst.

In een krantenartikel van Woord en Geest stond dat men Eppinga blijkbaar tot elke prijs wilde behouden. Tenslotte werd besloten om de predikant van Hemelum, de pas nieuwgekomen kandidaat R. Oosterhoff, aan te stellen als consulent gedurende afwezigheid van Ds. Vermeer. Vermeer en zijn twee kerkenraadsleden wachten hun definitieve vonnis niet af. Al een dag later op zaterdag 27 november 1926 stuurden zij een bericht van ontheffing aan de kerkenraad: “Ondergeteekenden, S.P. Vermeer, L. Ottema en S. Eppinga zien zich genoodzaakt, naar de naar onze overtuiging onwettige schorsing van Ds. S. P. Vermeer en ouderling S. Ottema, zich te onttrekken aan het kerkverband dat zich gebonden acht aan de besluiten der Synode in Assen. U de leiding van de Heiligen Geest bizonderlijk in deze ernstige dagen van harte toebiddende, verblijven wij met broedergroeten, de uwen in Christis”.

Meerdere kerkleden verklaarden dat zij het kerkverband verbraken en het gereformeerde synodale juk afwierpen, omdat de synode volgens hen in strijd handelde met Gods woord. Hiermee begon vanaf deze datum de afscheiding die zou duren tot zondag 15 mei 1946.

De Gereformeerde Hersteld Verbanders (HV) veroorzaakten nogal veel ophef als kerkverlaters van de Gereformeerde Synodale kerk. Zij zorgden ervoor dat kerkleden wakker werden geschud en dat ze niet zondermeer maar alles moesten aannemen wat de dominee uitlegde als kerkelijke en Bijbelse waarheid. Zij wilden onder de kerkelijke tucht vandaan die in die periode nogal overheersend was. Het waren in die periode heftige dagen want er gingen nu twee groepen rollebollend over straat. Als je begint te twijfelen aan het verhaal van de slang, waar blijf je dan? Dat was een veel gehoorde opmerking. De onderlinge meningsverschillen gingen zelfs zo ver dat meerdere mensen elkaar niet meer groetten als zij elkaar tegenkwamen.

Voor beide groepen was de grote vraag: ‘Met wie zou men het houden; wie blijft bij de “oude” kerk en wie gaat over naar het HV?” Wat moest er in een zeer korte tijd veel worden georganiseerd om als nieuwe kerkgemeente van start te gaan. Er waren twee zeer dringende zaken te regelen. In de eerste plaats moesten leden uit Oudemirdum, Nijemirdum en Sondel op de hoogte worden gebracht en het tweede belangrijke punt was dat er een samenkomstgebouw moest komen. Ds. Geelkerken en dominee J.J. Buskes van Oosterend op Texel kwamen op verzoek naar Nijemirdum om tot een oplossing te komen. Op zondagmorgen 28 november 1926 werd in de Gereformeerde Kerk te Nijemirdum, waar ds. E.C. van der Laan voor ging, de mededeling gedaan dat ds. Vermeer, ouderling Lieuwe Ottema en diaken Sietse Eppinga zich aan de gemeenschap van de Gereformeerde Kerk hadden onttrokken. Ds. E.C. van der Laan hield daarna een preek naar aanleiding van 1 Timotheüs 3: 14 en 15: ‘Deze dingen schrijf ik u, hoopende zeer haast tot u te komen; maar zoo ik vertoef, opdat gij moogt weten, hoe men in het huis Gods moet verkeeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, een pilaar en een vastigheid der waarheid’.

De eerste kerkdienst na scheuring was snel voorbereid, want twee dagen nadat de charismatische ds. Vermeer uit zijn ambt was geschorst, werd al de eerste kerkdienst al gehouden. Waarschijnlijk was de lijst gebruikt met 140 sympathiebetuigingen die in een eerder stadium aan de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk was aangeboden ter ondersteuning van ds. Vermeer.

6. HET BEGIN IN NIJEMIRDUM

Het vrijheidsdenken was enkele jaren voor de scheuring al een onderwerp geweest dat alleen in enkele huiskamers was besproken. In 1923 kwam dat al aan de orde in de kerkenraadsnotulen van de Gereformeerde Kerk in Nijemirdum. Op 9 november 1923 staat geschreven: “Het staat niet best met Jacob de Vries die zegt niet alles te geloven wat in de Bijbel staat“,

De scheuring is nu definitief. Ds. Vermeer, voorvoelende en wellicht wetende wat er ging gebeuren, preekte op zondag 21 november 1926 – naar later zou blijken zijn laatste dienst in zijn, “oude” kerk – over 2 Korintiërs 1: 17-20. De tekst begint met:

,, Als ik dan dit voorgenomen heb, heb ik dan ook lichtvaardigheid gebruikt? Of neem ik het naar het vlees voor, hetgeen ik voorneem opdat bij mij zou wezen ja, ja en neen neen?”

Op zondagmorgen 28 november 1926 waren er 111 personen aanwezig om de dienst bij te wonen in het gebouw van de destijds openbare lagere school (Staatsschool) tegenover het “nevenbos” in Nijemirdum. Dat was ongeveer een derde deel van de van de gemeente. Daarmee was deze kerkdienst de eerste HV-dienst in Friesland. ’s Middags waren er nog veel meer kerkgangers. Velen wilden eerst zien wie er ’s morgens naar de dienst in de Staatsschool waren gegaan. Van sommige gezinnen kwam de vader met kinderen en bleef de moeder met enkele kinderen bij haar oude kerk. Het bleek dat er nu scheuringen dwarsdoor gezinnen, families en vrienden ontstonden. In totaal werden er 235 leden bij het HV ingeschreven waaronder 86 belijdende leden.

Toen dominee Vermeer ’s morgens voor de eerste keer het nieuwe kerkgebouw betrad, werd hem de zegenbede van Psalm 134: 3 toegezongen:

Dat ’s HEEREN zegen op u daal’;

Zijn gunst uit Sion u bestraal’;

Hij schiep ’t heelal, Zijn naam ter eer;

Looft, looft dan aller heeren Héér.

Voordat de dienst begon, las dominee Vermeer een verklaring voor, waarin werd meegedeeld, dat, waar de Gereformeerde Kerken besloten hadden zich te zullen houden aan de besluiten van de Synode te Assen, spreker en zijn volgelingen zich daaraan geestelijk niet konden onderwerpen en waarom zij zich van deze kerken hadden losgemaakt en zich opnieuw aan de aloude grondslag van Gods woord, de Belijdenisgeschriften en de Dordtse Kerkenorde hadden geconstitueerd.

Dominee Vermeer hield nu als HV-er zijn eerste preek over Efeze 3: 18-21:

In een praatje voorafgaande aan de preek zei ds. Vermeer o.a. dat de droefheid van zijn hart niet was om wat hem persoonlijk was aangedaan, maar dat de Kerk verscheurd werd. Het ging niet goed als het lichaam van Christus verscheurd werd om beuzelingen. De Gereformeerde Kerken waren eng geworden in haar ingewand. Men mocht de ander zijn mening niet opdringen, terwijl men in de diepste beginselen één is.

7. STAATSSCHOOL VERANDERDE IN KERKGEBOUW

De Staatsschool en het schoolhuis zijn gebouwd in 1883. Het was een rechthoekig gebouwde modelschool zoals gebouw Irene in Wijckel en het lokaal in Harich. Aan de Zuidwestzijde was een gang met voor en achter een deur. De toegang tot deze lokalen was via de gang. Ook zaten er ramen in de muur tussen de lokalen en de gang zodat er vanuit de lokalen kon worden gekeken en andersom. Voor en achter op het gebouw stonden schoorstenen. De kachels stonden tegen de voorgevel tussen de ramen en tegen de achtergevel waar later de preekstoel stond. Aan weerszijden van deze kachel waren grote schoolborden opgehangen. De school had 2 lokalen van ieder ongeveer 8 bij 8 meter. Tussen deze lokalen was een muur met een tussendeur. Een grote zolder was aanwezig.

In de gang van de school was plaats voor klompen en voor de toiletten (húskes). Aan de Noordoostzijde van de school was het schoolplein.

De school is op 20 december 1883 feestelijk geopend door het college van burgemeester en wethouders van Gaasterland. Rond 1900 kwam er een Christelijke school in Nijemirdum waardoor het leerlingenaantal van de Staatsschool snel achteruitging. Kinderen van gereformeerde ouders uit Oudemirdum en waarschijnlijk ook uit Sondel kwamen naar de christelijke school in Nijemirdum. Met de gelijkstelling van Christelijk en Openbaar Onderwijs door landelijke wetgeving, daalde het aantal leerlingen van de Staatsschool met als gevolg dat deze in 1918 werd gesloten en leeg kwam te staan. Daarna volgde acht jaar leegstand maar dat betekende niet dat het gebouw over het hoofd werd gezien. De veldwachters van de gemeente Gaasterland hadden de opdracht gekregen om goed op de oude school te letten want de baldadige jongeren gooiden vrij regelmatig stenen door de ramen. In 1926 kreeg het gebouw een zeer onverwachte bestemming wat Nijemirdum op zijn grondvesten deed schudden. De nieuwe Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband wilde voortaan hun godsdienstoefeningen in deze school gaan houden.

De gemeente Gaasterland gaf als eigenaar van de school toestemming dat het HV het gebouw mocht gebruiken voor een huurprijs van f. 150,00 (€ 68) per jaar. Alles werd schoongemaakt en provisorisch ingericht door vrijwilligers. De prediking kon dus doorgaan. Op zondagmorgen 28 november 1926 kon de eerste kerkdienst van start gaan. Ds. Vermeer ging in zijn eerste dienst voor terwijl hij in de tussendeur stond van de voormalige tweeklassige school. In beide lokalen zaten de kerkgangers. Voortaan werden er iedere zondag twee kerkdiensten gehouden en was er op woensdagavond Bijbelstudie onder leiding van ds. Vermeer.

Verder werden er vergaderingen gehouden door de kerkenraad, de meisjesvereniging onder leiding van juffrouw Catharina Maria Hageman, de knapenvereniging, de jongelingsvereniging en de vrouwenvereniging. Laatstgenoemde vereniging stond onder voorzitterschap van de predikantsvrouw. Schooljuffrouw Hageman was op 25 januari 1907 in Amsterdam geboren en had zich in 1936 in Nijemirdum gevestigd bij het gezin van Hendrik Ottema en Marijke Ottema – op de Hoek. De vrouwenvereniging hield regelmatig een bazaar in de kerk.

Meine Hoekstra schreef uit eigen herinneringen in 2005: “Een hoogtepunt voor de knapenvereniging was het jaarfeest. Deze werd in de kerk gehouden want er was nog geen dorpshuis. Het feest werd wel eens gedaan in samenwerking met de meisjesvereniging. Het was dan in het voorjaar samenspraken instuderen. Dat was iets voor na de pauze op verenigingsavonden en ook wel op extra avonden. De regisseur was altijd Marten Aukema. De jaarlijkse uitvoering was voor iedereen toegankelijk ondanks dat de kerk dan overvol was. Dat voor het begrip van een “voor ieder toegankelijk” was niet zo vanzelfsprekend in die dagen. Wij mochten niet naar de uitvoering van de Gereformeerde Knapenvereniging. Bij de kerkdeur werden wij door de kosten weggestuurd met de mededeling: “Het is niet voor jullie”. Dat was voor ons als HV-kinderen zeer hard.

De weken ervoor was je door je Gereformeerde vrienden er warm voor gemaakt hoe mooi het wel zou worden. Dan mocht je eindelijk er van je ouders naar toe en dan kreeg je dit”.

De vergaderingen vonden meestal plaats in het achterste gedeelte van het gebouw. Later werd ook het schoolhuis voor f. 250,00 (€ 113) per jaar gehuurd van de gemeente. Gemeente Gaasterland wilde niet verkopen omdat zij de school als reserveschool wilde houden. Doch eind 1929 was de gemeente Gaasterland wel bereid om de staatsschool en het schoolhuis te verkopen aan het Hersteld Verband voor f. 7000,00 (€ 3200,00). Namens het HV ondertekenden M. Hoekstra en S. Eppinga de koopakte. Er werden plannen gemaakt om de school om te bouwen tot een echte kerk. Vijf aannemers werd gevraagd om in te schrijven op de verbouwing. De laagste inschrijver was R. van Hes. De verbouwing werd begroot op f. 1500,00 (€ 680), maar de aanneemsom werd f. 2273,00 (€ 1033) en alles moest in vijf weken klaar zijn.

Wat was nodig om het schoolgebouw tot een echte kerk te maken? De voorgevel werd opnieuw opgetrokken; de tussenmuur en de zolder werden verwijderd; de deuren en ramen werden dichtgemetseld en er kwam een nieuwe deur aan de zuidwestzijde tussen het lokaal en de gang. In de voorgevel kwam een nieuwe toegangsdeur. De schoorstenen werden er afgehaald en er werd een nieuwe vloer over de oude vloer gelegd. Tegen het dak kwam een nieuw gewelf. Achter de hoofdingang kwam een klein portaal met daarboven een galerij (‘kreake’) met banken. De voorgevel kreeg een nieuw formaat ramen. En zo ontstond er een nieuwe kerkzaal. Daarna moest de kerk nog worden ingericht. In het ene voormalige lokaal kwamen banken voor de kerkgangers en in het andere voormalige lokaal kwamen de banken voor de ouderlingen en de diakenen en uiteraard de preekstoel.

De kerk bood nu plaats aan 180 personen en er konden desnoods nog 60 stoelen worden bijgeplaatst. In de dertiger jaren was het geen vetpot vanwege de economische crisis. Er moest uiteraard een koster komen om alles in de gaten te houden. Marten Aukema werd koster en deed verder alles wat in zijn ogen belangrijk was om het HV te helpen. Hij was daarbij ook organist en leider van de knapenvereniging. (Juffrouw Hageman was leidster van de meisjesvereniging.) Als koster moest Aukema op zondagmorgen de kerk voorzien van stoven, met een test en een kooltje-vuur voor de vrouwen die last hadden van koude voeten.

Ook was de koster in die dagen een soort kinderoppas voor kinderen die nog niet naar de “kraak mochten. Hij had een eigen plaats in een losse stoel achter in de kerk bij de dubbele uitgangsdeuren.

Op 5 maart 1930 werd het nieuwe kerkgebouw officieel in gebruik genomen in aanwezigheid van Dr. Geelkerken en afgevaardigden uit de zusterkerken van Leeuwarden en Harkema. Er was veel armoe onder de mensen en dat had ook zijn gevolgen voor de kerk. Zo was er bijvoorbeeld geen verlichting in de kerk. Als een kerkenraadsvergadering of verenigingsavond afgelopen was, dan was het niet de vraag wanneer de volgende vergadering zou plaatsvinden, maar wie zou de volgende keer een lantaarn meenemen. Een lantaarn was nodig omdat de kerkenraadsvergaderingen tus middernacht of soms tot 2 uur ’s morgens duurde. De kerk had geen geld en ook geen lantaarn. In elk voormalig schoollokaal stond een kachel. Eén van die kachels werd op een bepaald moment uitgeleend, maar kwam nooit terug.

In de kerk ontstond al snel groot ruimtegebrek en daarom werden de vergaderingen in de pastorie gehouden. Er moest worden uitgebreid.

Gezicht op het front van de GerkHV Kerk.

Foto beschikbaar gesteld door Piet Rienstra.

Een grote tegenslag in 1933 was de brand in smederij Faber. De smederij brandde af terwijl alle kachels en pijpen uit de kerk en de pastorie in de smederij stonden voor reparatie en onderhoud. In oktober 1933 had Faber nieuwe kachels geleverd en smid Pieter Peterson( foto) uit Nijemirdum de pijpen. Van Peterson was bekend dat hij ook ouderling was bij het GerKHV.

In 1933 werd besloten om de kerk en de pastorie (het voormalige schoolhuis) tot één geheel te maken door er een stuk tussen te bouwen en dat werd de consistorie. Driekwart van de gang in de pastorie werd afgebroken zodat er nog meer ruimte ontstond om een vergaderruimte te maken. Ook is er in de kerkenraad nog sprake geweest om op de kerk een torentje te plaatsen maar dat kon geen meerderheid krijgen en het is er later niet meer van gekomen. De bouw van de consistorie werd met veel vrijwilligerswerk gedaan. Mevr. Kok legde op 5 april 1934 de eerste steen. In de kerkenraad kwam de wens naar voren om een torentje op de kerk te plaatsen, maar dat idee kreeg geen meerderheid. Ook later is dat er nooit van gekomen. Toen de consistorie klaar was, werd in het voorste gedeelte een grote bibliotheek ingericht en iedere dorpsbewoner kon hiervan gebruik maken.

Op zaterdagmiddag werd er veel gebruik gemaakt van deze bibliotheek met als gevolg dat de hele ruimte bezet werd en niet iedereen tegelijk naar binnen kon. Er waren ongeveer 1200 boeken aanwezig.

Er werden boeken uitgeleend met een inhoud dat voor zowel Gereformeerden, GerKHV en Hervormden geen problemen opleverden. Het merendeel was van de schrijvers Louwrens Penning, Willem Schippers en W.G. van de Hulst. Schrijver Louwrens Penning was vooral bekend van zijn boeken over de Tweede Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Bekende titels van hem zijn De leeuw van Modderspruit, De held van Spionkop en De overwinnaar van Nooitgedacht. Willem Schippers schreef veel christelijke jeugdboeken en familieromans. Van hem zijn vooral bekend geworden: De Jongens van de Roerdomp, Het Geuzenjong, De Visscher van Nispenrode en Mannen van de Zee. Willem Gerrit (W.G.) van de Hulst is beroemd geworden vanwege zijn kinderboeken, schoolboeken en (kinder-bijbels). Verder bestond het genre uit voornamelijk detectives, streekromans, maar ook literatuur en wetenschappelijke boeken. De bibliotheek bracht de nodige financiën op voor het GerKHV. Er werd zelfs een vaste bibliothecaris aangesteld die een onderdeel was van een commissie uit het Hersteld Verband.

In het achterste gedeelte verbleven op zomerse dagen weleens pensiongasten. Ook dat bracht geld op voor de kerk. Ook kreeg het HV huurgelden van de Gereformeerde Kerk in Nijemirdum. Laatstgenoemde kerk had ruimtegebrek en huurde een lokaal op de uren dat het HV het lokaal niet nodig had.

De gereformeerde catechisaties werden veelal overdag gehouden. Zij hoefden daarvoor geen vergoeding te betalen. Er stond wel een kachel, maar ze moesten zelf hout mee brengen om het lokaal te verwarmen. Hetzelfde gold voor het licht. Ook zij moesten een lantaarn meenemen.

Het gebouw kwam niet geheel ongeschonden uit de Tweede Wereldoorlog. Op 9 oktober 1944 botsten twee Duitse Heinkel-111 gevechtsvliegtuigen boven Nijemirdum op elkaar. Zij kwamen neer aan De Griene Singel en beide bemanningen van 5 personen vonden de dood.

In de vliegtuigen zaten nog niet ontplofte bommen die ter plaatse tot ontploffing moesten worden gebracht. De bevolking van Nijemirdum werd gewaarschuwd en iedereen moest aan de zuidwestkant van de toren de knal afwachten. De knal was erg heftig en er ontstond veel schade aan ramen en dakpannen. Van de HV-kerk waren alle 50 ramen eruit gesprongen.

Vanwege de oorlog was er geen nieuw glas beschikbaar en daarom werd er doorzichtig geel glas (“oorlogsglas”) ingezet. Wanneer kerkleden het hoofd op en neer bewogen, dan golfde de buitenwereld.

Na een fusie in 1946 met de Ned. Hervormde Kerk gingen de kerkelijke gebouwen van het HV over naar de Ned. Hervormde Kerk voor het symbolische bedrag van f.1,00. De HV-ondertekenaars van de overdrachtsakte in december 1946 waren: R.R. de Jong en J. Hoekstra en namens de kerkvoogdij van de Ned. Hervormde Kerk: J. Douma, R. Roelevink en F. Smits.

Hoofdingang GerkHV Kerk

Foto beschikbaar gesteld door Piet Rienstra

8. PROBLEMEN

Ds. Vermeer weigerde in 1926 de Gereformeerde pastorie te verlaten. In de notulen van de Gereformeerde Synodale Kerk staat dat de kerkenraad er serieus over dacht om een nieuwe pastorie te bouwen en de kosten op het Hersteld Verband te verhalen. Op advies van de advocaten werd dit niet gedaan. Daar kwamen nog de nodige problemen bij.

Ds. Vermeer had het kerkelijk archief, het avondmaalzilver en de kas van de zendingscommissie in huis en wilde dat niet afstaan. De penningmeester had de Gereformeerde Kerk ook de rug toegekeerd. Om dezelfde reden had een diaken het avondmaalzilver ook maar meegenomen en bij dominee Vermeer ingeleverd. De eerste paar jaren waren druk voor de advocaten Mr. A.C.G. van Proosdij namens de Geref. Synodale Kerk en Mr. G.H.A. Grosheide namens het HV. Beide advocaten kwamen uit Amsterdam. Ds. Vermeer, L. Ottema en S. Eppinga verklaarden voor de rechtbank in Leeuwarden dat zij de kerkenraad waren van de bestaande Gereformeerde Kerk in Oudemirdum, doch dat zag de rechtbank anders. De rechtbank oordeelde in november 1927 dat het driemanschap geen partij kon zijn omdat zij niet als rechtspersoon van een nieuwe organisatie stonden ingeschreven.

De drie mannen hadden wel op 26 november 1926 geschreven dat zij zich onttrokken aan het kerkverband van deze Gereformeerde Kerk in Oudemirdum. Het antwoord van de drie mannen was dat die zinsnede “een minder gelukkig gekozen uitdrukking” was. Eind van het liedje was dat ds. Vermeer de pastorie moest verlaten, terwijl ook het avondmaalzilver en het zendingsgeld teruggegeven moest worden. De Gereformeerd Synodale Kerk van Nijemirdum had inmiddels Ds. Dirk Zwart (foto) van Oosternijkerk als nieuwe dominee beroepen. Hij was aanwezig op de eerste Gereformeerd Synodale kerkenraadsvergadering van 26 juni 1928. Uit de aantekeningen van de Geref. Synodale Kerk blijkt dat de pastorie inmiddels leeg was.

Uit het bevolkingsregister van de gemeente Gaasterland blijkt dat Ds. Vermeer op 12 mei 1928 was overgeschreven naar het adres NM74 (Op 1 juli 1953 vernummerd in Lyklamawei 24). Hij werd daar inwonend bij Rijkle de Groot en zijn echtgenote Nelligjen de Groot-Kok.

De kerkenraad van het Hersteld Verband bood aan om Ds. Zwart te huisvesten in het leegstaande het schoolmeestershuis. Dat aanbod werd niet aanvaard omdat: ‘een dominee niet in een schoolmeestershuis ondergebracht kan worden’. Op advies van de advocaten huurde de Geref. Kerk in Nijemirdum een woning voor Ds. Zwart in Balk. Ook werd er een auto aangeschaft waarbij het onderhoud en andere kosten voor rekening van het Hersteld Verband waren. Een auto was immers nodig omdat Ds. Zwart direct in zijn kerkelijk gebied moest kunnen komen.

Maar zover is het niet gekomen want Ds. Vermeer kreeg een beroep uit Amsterdam-Zuid en verliet daarom op 18 juni 1929 Nijemirdum voor vertrek naar Valeriusplein 14 in Amsterdam. Het Gerechtshof deed in 1929 uitspraak over de bezittingen die de Hersteld Verbanders hadden meegenomen. Alles moest terug naar de Gereformeerde Kerk en daaraan voldeed het Hersteld Verband. Om aan geld te komen had het HV naast de traditionele collecten en vrijwillige bijdragen, lammeren in de weide bij de boeren. Als op een gemeenteavond in het voorjaar bleek dat er een financieel tekort was, kwamen de aanwezigen direct met geld op tafel, zodat men weer met een schone lei kon beginnen. In 1932 ging het slecht met de economie in Nederland. Zo slecht dat de GerKHV-begroting dat jaar onder de f. 3000,00 kwam, nl. f. 2825,00. De dominee moest hiervan f. 1800,00 hebben als traktement en verder genoot hij vrij wonen. Het onderhoud van de woning was ook voor rekening van het HV.

9. KERKSTRIJD GAAT DOOR IN SCHOOLSTRIJD

De strijd tussen de beide Gereformeerde richtingen werkte door tot in de Christelijke lagere school. In Nijemirdum was in 1899 een christelijke school opgericht met een bestuur waarvan vier leden gereformeerd waren en twee hervormd. Met het vertrek van Ds. Vermeer uit de Gereformeerde Kerk gingen drie van de vier bestuursleden ook over naar het HV en daarmee leek de rol van de gereformeerden in het onderwijs te zijn uitgespeeld omdat de verhoudingen hierdoor veranderd zouden worden. Op de ledenvergadering van 9 februari 1928 werden er 22 nieuwe leden ingeschreven, en zijn er niet minder dan 106 leden aanwezig. De Hervormde Harmen H. Boersma was aftredend en herkiesbaar, maar bij de stemming kreeg de gereformeerde Feite Jaarsma 57 stemmen en Boersma 49 stemmen. Naar aanleiding van deze uitslag ontspon zich een vrij drukke bespreking waarin de uitslag van de stemming werd betreurd omdat de Hervormden, die altijd twee zetels in het schoolbestuur hadden gehad, zich nu met één zetel tevreden moesten stemmen. Meerdere sprekers keurden dit af te meer daar de Hervormden nu het overgrote aantal van de schoolkinderen leverden.

Daarom nam het schoolbestuur op 16 februari 1928 een besluit tot wijziging in het reglement. In artikel twee werd de toelating en stemrecht der leden geregeld. Voortaan moet men in ieder geval òf gezinshoofd òf 30 jaar oud zijn en in Nijemirdum wonen, en het voorafgaande boekjaar lid zijn geworden. Verder werd in artikel twee vastgelegd dat dat het bestuur uit zes personen bestaat. Voortaan moeten er twee gereformeerden, twee hervormden en twee HV’ers in het bestuur zitting nemen.

Om daaraan te kunnen voldoen bedankte F. Jaarsma weer als bestuurslid wat met instemming en blijdschap door de andere bestuursleden werd aanvaard. Het bestuursbesluit stond op de agenda van de ledenvergadering op 24 februari 1928. Sommige leden wilden het lidmaatschap beperken tot de ouders met schoolgaande kinderen: “De school aan de Ouders”! Weer anderen bestrijden dit: “De kinderen zijn ook het zaad der kerk, die heeft dus ook belang bij een Christelijke school”. Doordat Jaarsma had bedankt was er weer een bestuursvacature ontstaan. Bij acclamatie werd F. Jaarsma weer herbenoemd in het bestuur.

In 1928 werd meester Inne de Jong (foto), (1894-1975), geboren als boerenzoon in Nijemirdum, benoemd tot hoofd van de Christelijke School in Nijemirdum (zie foto). Van 1914 tot 1917 was hij onderwijzer geweest aan de christelijke school in Lemmer. Daarna werd hij journalist bij het Friesch Dagblad. Hij was actief in de vredesbeweging en voorstander van ontwapening en het anti-militairisme. Daarnaast steunde hij het christen-socialisme. Hierdoor kwam hij in conflict met de hoofdredactie van deze krant. De Jong nam ontslag en ging werken als onderwijzer aan de christelijke school in Nijemirdum. Enkele jaren later vertrok hij als onderwijzer naar Amsterdam-Zuid en sloot zich aan bij de Parkkerkgemeente van Geelkerken. Op 20 oktober 1925 schreef hij aan Fedde Schurer (1898-1968) dat Geelkerken in zijn ogen een “kerel” was. In 1928 kwam hij als hoofdonderwijzer naar Nijemirdum terug. Voor de Jong was het dus niet moeilijk een keuze te maken in de kerkstrijd.

Maar zijn benoeming was in Nijemirdum niet zonder slag of stoot gegaan. In de schoolbestuursvergadering van 24 februari 1928 werd geconcludeerd dat de Hervormden bij het aanstellen van personeel te veel gepasseerd werden. De Hervormden leverden wel de grootste groep leerlingen. Dit gegeven ging een rol spelen op 9 april 1928 in de schoolbestuursvergadering waarin de opvolging werd besproken vanwege het overlijden op 2 april 1928 van de 50-jarige hoofdmeester Jentje Eringa. Op 29 mei 1928 waren er 31 sollicitatiebrieven binnengekomen en het bestuur stelde voor om alleen van drie Hervormde sollicitanten meer informatie te vragen. De voorzitter Lieuwe Ottema vond dat ook Inne de Jong op de “groslijst” gezet moest worden. Daar waren twee bestuursleden op tegen omdat de Jong behoorde tot de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband. Ook meester Dirk van der Meulen kwam op de lijst te staan. Hij was inmiddels 27 jaar aan de school verbonden en vanaf 27 januari 1928 als tijdelijk hoofd benoemd wegens ziekte van Eringa. Op 5 juni 1928 bleef er een tweetal over: Dirk van der Meulen en Inne de Jong.

Bestuurslid Herre B. Stegenga had bezwaren tegen een benoeming van de Jong vanwege zijn artikelen in het Friesch Dagblad over de Landstormdag en over de Olympische Spelen. Weer anderen meenden dat het niet ging om wat de heer Inne de Jong buiten de school deed, maar of hij zijn werk in school goed deed en daarvoor bekwaam was. De Jong werd benoemd met vier stemmen vóór en twee tegen. Twee weken na de benoeming nam de Jong de benoeming aan. De HV-keus van De Jong zette veel kwaad bloed bij gereformeerd Nijemirdum.

De twee tegenstemmers hadden de Jong een brief gestuurd waarin zij stelden dat de Jong de benoeming niet kon aannemen. Dat kostte weer een avond praten waarin tevergeefs was geprobeerd om Herre B. Stegenga en Boacke J. Tromp van hun standpunt af te brengen. Zij werden gevraagd “om niet meer drukte maken over de benoeming omdat het allemaal voor niets is en dat op deze manier de school langs deze weg geheel zal worden afgebroken”.

In de schoolbestuursvergadering van 25 september 1928 stond een brief op de agenda van de heren J.B. Stegenga, A. Wierstra en H.B. Stegenga, waarin zij meedeelden dat hun kinderen met ingang van 1 oktober 1928 de “school der Vereeniging” zouden verlaten omdat zij een naburige school zouden gaan bezoeken”. Drie dagen later werd Inne de Jong al schoolhoofd geïnstalleerd. Nog geven de tegenstemmers het niet op. Op de ledenvergadering van de school in november werd bekendgemaakt dat er twee kinderen te weinig zullen zijn om de derde vaste leerkracht te benoemen. Joh. B. Stegenga zag toen zijn kans en stelde voor dat “als het Bestuur genegen was om meester van der Meulen alsnog als hoofd te benoemen – en meester de Jong zijn ontslag vroeg als zoodanig, hij zijn kind weer ter school zou zenden”. Het antwoord was dat het bestuur hieraan niet dacht. Het gevolg was een vruchteloze discussie. “Kerkelijke hartstochten”, aldus één der bestuursleden. Er was ondertussen een vergadering belegd voor gereformeerde ouders om te komen tot een oprichting van een gereformeerde school. Met name Ds. Zwart gaf ouders regelmatig het advies hun kinderen van school te halen. “Want”, zo zei hij: “Hier in Nijemirdum is het gevaar van een schouwburg en bioscoop niet zo groot, maar de school, dat is het gevaar”.

Op 18 maart 1929 is er sprake van “een te houden vergadering van voorstanders van Geref. Schoolonderwijs welke vergadering zal gehouden worden in de Consistorie van de Geref. Kerk alhier en die tevens in deze kerk is afgekondigd”. De (niet-gereformeerde) bestuursleden Lieuwe Ottema en Beerend Roelevink wilden die vergadering bezoeken, maar op 31 juli 1929 bleek dat ze niet tot die vergadering werden toegelaten. Het conflict werd scherper: ”H. Boersma vraagt wat er van de geruchten waar is dat de kinderen van school zullen gaan na de vacantie. Het hoofd der school deelde mede dat hem generlei bericht van de Ouders heeft bereikt, wel heeft hij van de kinderen gehoord dat zij onder elkaar mededeelden na de vacantie niet terug te komen maar naar Sondel naar de school zouden gaan”. Het had tot gevolg dat veel gereformeerde ouders hun kinderen naar de christelijke school in Sondel stuurden. Op 12 september 1930 is er een schrijven aan de orde van negen leden van de christelijke schoolvereniging waarin werd meegedeeld:

Ondergeteekenden, ouders van schoolgaande kinderen, nemen bij dezen de vrijheid Uw bestuur te berichten dat zij voornemens zijn hun kinderen per 1 september a.s. van de onder uw bestuur staande school af te nemen. Zij achten zich tot deze daad verplicht omdat zij in gemoede meenen hunnen kinderen niet te mogen toevertrouwen aan mannen, wier principe lijnrecht staat tegenover het onze en wier opvattingen, ook op nationaal terrein, niet wel in overeenstemming zijn te brengen met de door ons beleden drie formulieren van Eenigheid der Gereformeerde Kerken in Nederland. Tevens bedanken ondergeteekenden, voor zover zij thans noch lid Uwer vereeniging, bij deze voor hun lidmaatschap”.

In Sondel was rond 1920 een christelijke school opgericht. Het schoolhoofd van Sondel was gereformeerd. De keus voor Sondel was mede onder druk van de gereformeerde Ds. Zwart tot stand gekomen. Er was vooraf door de gereformeerden advies gevraagd aan de kerkvisatoren.

Opmerkelijk feit is dat ds. Zwart, als student aan de Vrije Universiteit, en Inne de Jong bij elkaar over de vloer kwamen toen zij nog in Amsterdam woonden. Zij gingen letterlijk en figuurlijk door één deur en kenden elkaar dus heel goed toen Nijemirdum hun gezamenlijke woonplaats werd. Wel hadden ze een heel groot meningsverschil. Inne de Jong was immers antimilitarist en ds. Zwart het tegenovergestelde. Dit verschil in opvatting werd door de Gaasterlanders de strijd genoemd tussen de ‘Gielen’ en de ‘Swarten’. De ‘Gielen’ (gelen) waren volgelingen van Ds. Geelkerken en de ‘Swarten’ (zwarten) van Ds. Zwart. Zowel ds. Zwart als Inne de Jong zijn al snel weer snel uit Nijemirdum vertrokken. Ds. Dirk Zwart was geboren op 22 juli 1900 in Nijkerk, gemeente Oostdongeradeel. Hij vertrok op 14 maart 1932 naar Aalten met echtgenote Jeltje Zwart – de Jong, geboren op 29 juli 1905 in Huizum en hun drie in Nijemirdum geboren kinderen Pieter (1929), Berdina (1930) en Eelze Nammen (1931).

Inne de Jong vroeg op 28 april 1931 om eervol ontslag als schoolhoofd. Hij vroeg vrijwillig wachtgeld aan omdat de meerderheid van de school hem niet meer als schoolhoofd wilde: “de tsjerke stiet no tusken ús ien: (vertaald: de kerk staat nu tussen ons in). Het vertrek was op 19 augustus 1931 naar Utrecht, Boomstraat 21bis, in gezelschap van zijn vrouw Femmigje Wijbenga, geboren op 19 januari 1895 in Jutrijp. Hij was daar benoemd als onderwijzer maar zijn propaganda voor de CDU paste niet bij het karakter van een school voor de gegoede burgerij. De Christen-Democratische-Unie was een in 1926 opgerichte samenvoeging van enkele protestants links-pacifistische partijen. In 1946 ging de partij met enkele anderen over in de Partij van de Arbeid. Inne de Jong nam in 1937 ontslag en ging als onderwijzer in de Amsterdamse Jordaan werken. Het klimaat daar lag hem beter. De dichter/ journalist Henk van Randwijk was hoofd van de school en De Jong en hij konden goed met elkaar overweg. Toen Van Randwijk in de oorlog in het verzet ging, volgde De Jong hem op. Tot 1972 bleef hij in Amsterdam, eerst als onderwijzer en later als leraar aan een mulo. Toen zijn enige dochter Amarins met haar gezin naar Balk verhuisde, besloot hij met zijn vrouw opnieuw terug te gaan naar Friesland. Hij overleed hier op tachtigjarige leeftijd.

Spoedig na het vertrek van De Jong in 1931 naar Utrecht, kwam er een schrijven van de Gereformeerde Schoolvereniging uit Nijemirdum dat zij genegen waren een gesprek te willen aangaan met het schoolbestuur over de verdere gang van zaken aan de school nu het schoolhoofd vertrok. Het vervolg was dat op 17 mei 1931 er een conferentie gehouden werd met de Gereformeerde Schoolvereniging. De voorzitter daarvan, dominee Zwart, bepleitte het instellen van een vertrouwenscommissie, maar het schoolbestuur wilde alleen zo’n commissie als de zaak zou vastlopen. Toch leverde deze conferentie enkele gezamenlijke standpunten op. Er zal voortaan een hoofd benoemd worden dat lid is van de Nederlands Hervormde Kerk en geen voorstander is van Eenzijdige Nationale Ontwapening. Datzelfde zal gelden voor de te benoemen GerKHV leerkracht.

Als derde akkoord kwam uit de bus dat in de toekomst de grootste groep het hoofd moeten leveren; de tweede groep de 2e onderwijzer, en zo verder. Inne de Jong werd als schoolhoofd opgevolgd door de Hervormde Folkert Jurjen Ringnalda.

Maar er bleef toch nog een geschilpunt over. De Gereformeerde schoolvereniging kwam met vijf voorwaarden. Met vier daarvan ging men in grote lijnen akkoord, maar met één niet en dat was de bestuurssamenstelling. Het schoolbestuur zou nu af moeten treden en iedere groep zou dan zijn eigen bestuursleden kiezen. Een jaar later, op 2 november 1932, “bleek dat de Gereformeerde Schoolvereniging bereid was de kinderen weer in Nijemirdum ter school te zenden zo wij de hun op 9 oktober 1931 gedane voorstellen alsnog wensen te handhaven”. Maar de grootste nood was daar nu geleden en daarom had het bestuur er geen behoefte meer aan om op de zaak terug te komen.

Op de ledenvergadering van 9 maart 1933 bleek dat de officiële samenwerking met de Gereformeerde Schoolvereniging tot nu toe niet hersteld was. Maar er komt dan toch verandering: Enkele kinderen – die vroeger in Sondel naar school gingen – zijn op het oude nest teruggekeerd.

De rust keerde enigszins weer in Nijemirdum.

Het schoolbestuur in 1937 tijdens een schoolreisje naar Bergen NH.

Hindrik Mulder, Beerend Roelevink, Lieuwe Ottema, Boake Tromp, Folkert Folkertsma en Kees Hornstra.

Foto uit: De geschiedenis van het Christelijk Onderwijs in Nijemirdum 1899-1999. Foto met toestemming van Piet Rienstra geplaatst.

10. WAAR STOND HET GERKHV VOOR ?

Gereformeerd Hersteld Verband werd afgekort tot GerKHV en daarmee was de schimpnaam “Gereformeerden van het Hellend Vlak” geboren. In gereformeerde kerkbodes werd de naam ‘Villa Ruimzicht’ gebruikt vanwege het ruime zicht op het Evangelie. Anderen gaven de betekenis van HV aan als ”Handvol Verkenners” en weer anderen spraken over de “Gelen” en de Zwarten. De groep GerKHV is niet ontstaan omdat zij meenden het beter te weten, maar omdat zij de vrijheid en het recht vroegen om het allemaal niet zo goed te weten. GerKHV wilde de vrijheid om eerlijk met onzekerheden te leven; om nieuwe mogelijkheden te onderzoeken en om bij moeilijke en niet te beantwoorden eigentijdse vragen geen oogkleppen voor te doen. Landelijk kreeg het GerKHV maximaal 7200 leden in 26 kerkelijke gemeenten. Amsterdam-Zuid werd de grootste gemeente met ca. 2500 leden. De HV ‘ers wilden niet gemakkelijk geloven door alles maar precies van “kaft tot kaft”(Van begin tot einde) aan te nemen wat er in de Bijbel stond.

Zij wilden er een diepere studie van maken door niet alles zonder nadenken aan te nemen. Daarom werden zij de “rekkelijken” genoemd. En dat gaf natuurlijk de nodige stampij in een tijd dat volgens de ”preciezen” alles wat letterlijk in de Bijbel staat, moest worden geloofd. Het was dus een ander soort kerkverlating dan die in 1944 toen de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt ontstond vanuit de Gereformeerd Synodale Kerk.

Die scheuring had als oorzaak dat de ene groepering het beter meende te weten dan de andere. Aan deze landelijke kerkscheiding deed men in Nijemirdum niet mee, want dan ontstond er weer een kerkscheuring en één scheuring was volgens de Nijemirdumers al meer dan genoeg. Het HV was een geheel open kerkelijke aangelegenheid dat veel betrokkenen nieuwe impulsen en een nieuwe visie gaf voor de mogelijkheden om een levende belijdende kerk te kunnen zijn. Immers, op lang niet alle Bijbelse vragen waren antwoorden te geven. De vragen hielden ook nooit op en antwoorden moesten steeds weer opnieuw doorleefd worden. Als voorbeeld van destijdse vernieuwingen was de positie van de vrouw in het ambt. Binnen het Hersteld Verband kregen niet alleen de vrouwen stemrecht – en de mogelijkheid om zitting te nemen in verschillende commissies – maar zij konden ook diaken worden. Het Hersteld Verband was de eerste kerk binnen het rechtzinnig gereformeerde protestantisme – de Hervormde meegerekend – die daartoe het besluit nam. Een vrouwelijke ouderling of een vrouwelijke dominee is er destijds in Nijemirdum niet geweest. Wel zijn er hierover zware discussiebijeenkomsten gehouden. Als voorbeeld één citaat uit de Friestalige kerkenraadnotulen van 1932 uit Nijemirdum:

,,Paulus seit dat de froulju swije moatte en ek tsjinwurdich makket de emansipaasjesucht froulju ta ûndraachlike manwiven”. Vertaald: ,,Paulus zegt dat vrouwen moeten zwijgen en ook tegenwoordig maakt de emancipatiezucht vrouwen tot onverdraagzame manvrouwen.”

De HV-notulen werden in de Friese taal geschreven. In eerste instantie was Jan F. Beuckens de schrijver. Daarna werd H.Y. de Jong de schrijver en tenslotte Pieter Peterson. In het HV kwam nieuwe aandacht voor het Heilig Avondmaal. De kerkenordening schreef voor dat het avondmaal minstens eenmaal per drie maanden bediend moest worden.

Menige gemeente nam deze stille wenk ter harte en vermeerderde het aantal avondmaalsvieringen aanzienlijk. Kenmerkend voor het HV was het werken met commissies. In Nijemirdum was er zelfs een commissie bestaande uit drie personen voor de instandhouding van een regenwaterput.

Toen na een jaar werd gevraagd hoever het stond met de regenwaterput, was het antwoord: ‘nooit meer aan gedacht, we moeten nog beginnen’. En het is inderdaad voor elkaar gekomen.

Er was één keer per maand kerkenraadsvergadering en soms twee keer. Zo’n kerkenraadsvergadering begon om 19.30 uur en menige vergadering eindigde na één uur ’s nachts. Men ging heftige discussie niet uit de weg waarbij het soms zo hoog opliep dat er een ouderling wegliep. Na het gebed, de schriftlezing, de toelichting op de schriftlezing en de discussie die daarop volgde, was er meestal al anderhalf uur verstreken. Het vervolg van de vergadering kreeg een welriekende aroma in de vorm van een goede sigaar of een pijp met tabak.

De trouwe kerkleden in Nijemirdum, Oudemirdum en Sondel toonden vaak onvoorstelbare grote financiële offervaardigheid in de moeilijke jaren voor, tijdens en vlak na de oorlog. Als er bij de bespreking van geldelijke zaken zich problemen voordeden dan werd dat meestal dezelfde vergadering weer opgelost. Zij toonden ook hun felle positieve kritiek; hun volwaardig meedenken en hun enorme doorzettingsvermogen.

De HV-leden hebben een 20-jarige kerkelijke verkenningstocht gemaakt waar veel leden zich van harte hebben ingezet voor het werk van kerkvernieuwing en gemeenteopbouw.

11. JEUGDVERENIGING

Het jeugdwerk binnen het HV was gericht op de leeftijd van 16/17 jaar tot ongeveer 25 jaar. Het ontwikkelde zich voorspoedig en kan worden vergeleken met de latere beweging van de hervormde jongeren. Dat het jeugdwerk is aangeslagen bij de jongeren had in belangrijke mate te maken met de mentaliteit van de ouderen en de sfeer binnen het gehele HV verband.

Het kan worden samengevat als:

  • Er werd nooit betuttelend gesproken
  • Van de jeugd werd niet gevraagd iets nu maar voor waar of goed aan te nemen, omdat dominee, kerkenraad of ouderen het zo zeiden. De autoriteit van de ouderen ging niet ten koste van het eigen nadenken van de jongeren.
  • Er was sprake van volledige openheid van jongeren en ouderen tegenover elkaar. Afwijkende of revolutionaire vragen, radicale kritiek, werd als normaal geaccepteerd en werd serieus genomen.
  • Het uitgangspunt in de gemeente zelf betekende, dat het jeugdwerk vanzelfsprekend gemengd was en dat de stem van de meisjes even geldig en belangrijk was als die van de jongens.

In de Leeuwarder Courant van 22 augustus 1935 wordt een uitgebreid verslag gedaan van een jeugdbijeenkomst van het HV in Nijemirdum.

Onder begunstiging van schitterend zomerweer is te Nijemirdum een conferentie gehouden van de jeugdorganisatie der Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband in Friesland en die van Andijk in Noord-Holland.

Om 10 uur werd de bijeenkomst, gehouden op een groot grasveld achter de kerk, geopend door Ds. Kok, die een welkom toeriep, zijn beste wensen uitte en de orders van de dag meedeelde. Ds. Diepersloot van Leeuwarden kreeg nu het woord om te spreken over Johann Christoph. Blumhardt van Möttlingen*.

Met grote aandacht werd geluisterd naar de tekening van de strijd tussen het rijk der duisternis en het koninkrijk van Jezus Christus, zoals die zich openbaarde in de gebedsstrijd van Vader Blumhardt met de demonische ziekte van het meisje Gottliebin.

Na de middagmaaltijd kregen de jongelui gelegenheid voor spelen als voetbal, korfbal, hardlopen en verspringen, waarbij niemand zich onbetuigd liet. Om 4 uur werd geluisterd naar Ds. B.A. Venemans van Harkema-Opeinde, die sprak over: Waarom zijn wij Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband? ’s Avonds sprak de heer Stegenga, onderwijzer op Sumatra, over: Indische toestanden. In het donker van de avond sprak Ds. K.H. Kroon van Andijk een opwekkend slotwoord om vooral ook als jonge mensen te getuigen van Jezus Christus, door woord en daad. Na het zingen de Avondzang werd de conferentie om halftien gesloten’.

* Möttlingen, de plaats waar Blumhardt sr. had gewerkt, was het centrum geworden van een sterk individueel pastoraal ingestelde beweging met grote nadruk op zondebelijdenis en geloofsovergave als voorwaarden voor lichamelijke en geestelijke genezing, waartussen nauw verband werd gelegd. De Möttlingen-beweging was een uiting van begrijpelijk onbehagen met de geestelijke situatie, ook in Nederland. De beweging ging een weg die alle consequenties op politiek en sociaal gebied ontweek, de bestaande orde onaangetast liet en zo een vroom alibi bood aan het conservatisme.

12. POLITIEK

Anders dan bij de Gereformeerden en de grote middengroep van de hervormden kon men in het algemeen bij het HV niet spreken van een vanzelfsprekende koppeling aan een bepaalde politieke partij. Doordat ds. Buskes in de CDU een belangrijke figuur was, heeft de CDU binnen het HV zeker een vrij hoog stemmenpercentage behaald, hoger dan in andere kerken. De A.R.P. (Anti Revolutionaire Partij, later opgegaan in het CDA) bleef in het HV sterk vertegenwoordigd. Er waren ook SDAP’ers onder de HV leden en verder – niet onder predikanten – nog een stuk of wat NSB’ers. Anders dan bij de gereformeerden werd bij het HV het lidmaatschap van de NSB niet als reden voor kerkelijke tucht aangemerkt.

De kerk mag van een NSB-gemeentelid verwachten, dat hij of zij protesteert tegen bijv. antisemitisme en antisemitische uitlatingen en daden van (de leiders van) zijn partij. Een HV-predikant drukte het bij de viering van het Heilig Avondmaal zo uit: ‘U bent te gast bij de Jood van Nazareth, daarom is het uitgesloten, dat u antisemitisme goedkeurt of steunt; dat zou betekenen, dat u uw Gastheer van nu straks op straat samen met Zijn broeders en zusters naar het vlees, de Joden, veracht en helpt vervolgen’.

Helaas zijn er van de gemeente Gaasterland geen Tweede Kamerverkiezingsuitslagen per stembureau in het gemeentearchief achtergebleven. Er is alleen een totaaloverzicht te vinden.

Opvallend is dat er in die vooroorlogse periode veel kleine partijen meededen. Voor het onderzoek naar de invloedverschillen van het Hersteld Verband zijn alleen onderstaande uitkomsten belangrijk.

PARTIJ 1925 1929 1933 1937 1946

CHU 1115 1099 1031 1052 1202 Later opgegaan in CDA

ARP 585 560 636 640 676 Later opgegaan in CDA

RKSP 550 568 583 586 730 Later opgegaan in KVP en CDA

SDAP 147 158 114 105 457 Later gewijzigd in PvdA

SGP 32 118 146 130 157 Werkt mee in Christen Unie

De cijfers geven een prima beeld van de politieke samenstelling van de burgerlijke gemeente Gaasterland. Er was nog een landelijke verschijnplicht voor de verkiezingen waardoor er bv. in 1925 in Gaasterland een opkomstpercentage was van 94,7 %. Het GerKHV werd in 1926 opgericht en dus is het belangrijk om het verschil te bekijken tussen 1925 en 1929 en vooral tussen CHU en ARP. In die tijd stemde het overgrote deel van de Hervormden op de CHU en de Gereformeerden op de ARP.

In 1929 verloren de CHU en de ARP enkele stemmen en was er winst voor de SGP, SDAP en RKSP. Het stemmenverlies van de CHU en de ARP is niet ten koste gegaan van de drie winnende partijen.

13. TWEEDE WERELDOORLOG

De eerste vergadering van de HV-kerken na de meidagen van mei 1940 werd gehouden op 10 september 1940. Hierin kwam het besef naar voren dat men tegenover een gevaarlijke, niet allereerst nationale, maar vooral geestelijke vijand stond. De vergadering van 10 september markeerde meteen de koers, die het HV zou blijven volgen, die van een resoluut neen tegen het nieuwe heidendom, in een zo breed mogelijke samenwerking en eenheid met andere kerken. De eerste uitspraak van deze vergadering betrof de Koningin.

Het rechtmatig overheidsgezag berust nog steeds bij H.M. de Koningin. De feitelijke macht is in handen van de bezettende staat, maar de soevereiniteit van de Nederlandse regering, met name van de koningin, is daardoor niet aangetast. Onze regeringsvorm en onze verhouding tot het Huis van Oranje is geen onderwerp van beraadslaging. Het inzicht der kerken dienaangaande is gevestigd; zij verlogenen een geschiedenis van meer dan drie en een halve eeuw niet’. De algemene vergadering sprak van harte uit, dat ‘in de samenkomsten van de gemeenten de voorbede voor H.M. de Koningin en onze regering dient te geschieden’.

Op 23 maart 1941 werd in de HV kerken een ‘herderlijk schrijven’ voorgelezen. ‘ Broeders en zusters, De Algemene Vergadering van onze kerken gevoelt zich gedrongen u van Christuswege het volgende op het hart te binden:

1. In deze tijd heeft de kerk de roeping het evangelie van Jezus Christus te prediken als de boodschap van Gods beloften en Gods geboden voor heel het leven. Haar dienst aan ons volk bestaat in deze prediking.

2. In deze tijd heeft de kerk de roeping in de dienst van Jezus Christus barmhartigheid te oefenen aan alle mensen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs.

3. In deze tijd heeft de kerk de roeping te bidden voor onze koningin, onze overheid en de bezettende macht. Dit gebed is een gebed om de rechte overheid, opdat er waarachtig samenleven mogelijk zij en de kerken in vrijheid het evangelie van Jezus Christus aan allen mogen prediken.

4. In deze tijd heeft de kerk de roeping haar doopleden van hun doop tot het avondmaal te leiden, opdat zij, als behorend tot het volk Gods, en mitsdien van alle andere volken en vreemde religies afgezonderd zijnde, Jezus Christus toegeëigend worden, zijn merk en veldteken dragend.

5. In deze tijd heeft de kerk de roeping, alle theoretisch en practisch antisemitisme af te wijzen en te bidden voor het voor het volk Israël, opdat het zijn Messias erkenne en belijde en opnieuw naar Gods beloften de wereld tot zegen zij.

6. In deze tijd heeft de kerk de roeping, de geesten te beproeven of ze uit God zijn, opdat haar leden niet misleid worden, door woorden, die, in de kerk in gebruik, als voertuigen van geheel andere gedachten dan de Bijbelse, worden gebezigd zoals: voorzienigheid, scheppingsorde, godsvertrouwen, zegen, offer, wedergeboorte e.d.

7. In deze tijd heeft de kerk de roeping, alle zonde en ongerechtigheid te haten, omdat God deze haat en te getuigen tegen alle onheilige haat en wraakzucht, door het gebod van Christus te prediken: ‘Hebt uw vijanden lief’, opdat zij niet gelijkvormig worde aan deze wereld en haar geloofsleven niet vergiftigd worde.

God make Zijn kerk trouw en doe haar leven in geloof en gehoorzaamheid aan Zijn beloften en geboden, opdat zij in de verwachting van het komende Koninkrijk de haar van Christuswege toevertrouwde taak onder ons volk moge vervullen.’

Toelichting op dit herderlijk schrijven:

  • In 1 is impliciet afgewezen, dat de kerk zich alleen met ziel en hemel mag bemoeien.
  • In 2 is gezegd, dat de hulp der kerk zich tot alle verdrukkingen uitstrekt en dat haar diaconaat een eigen karakter heeft.
  • Punt 4 verwerpt niet alleen alle vormen van nationalisme – de kerk is een volk apart -, maar komt ook op voor de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van de kerkelijke bemoeienis met de jeugd.
  • In punt 6 wordt gewaarschuwd tegen het pseudoreligieus taalgebruik van het nazisme, dat christelijke geloofsbegrippen vervalste.
  • In punt 7 wordt haat en wraakzucht afgewezen.

De samenwerking tussen Hervormd en Gereformeerd Verband gaat verder. In de kerkenraadsnotulen van de Hervormde Oudemirdum c.a. van woensdag 15 oktober 1941 is opgeschreven: Wegens de moeilijkheden met de brandstofvoorziening zal getracht worden i.p.v. in de kerk te Sondel, in het lokaal van de Geref. Kerk HV te catechiseren.

14. HERENIGING

Een manco van het HV was de geringe omvang van het geheel. Het aantal van ruim 7000 leden was te klein om een landelijke kerk in stand te houden. Al voor de fusie vertrokken predikanten uit het HV in verband met de geringe reikwijdte die ze hadden. Mede hierdoor werd er gezocht naar aansluiting met een groter kerkgenootschap. De Nederlands Hervormde Kerk was hiervoor door zijn structuur van o.a. grote vrijzinnigheid geen optie.

De eerste kerk waar toenadering tot werd gezocht, was de Gereformeerde Kerk. Maar daar waren ze niet meer welkom, of zoals de bekende gereformeerde theoloog ds. Hepp schrijft: ‘Het is goed dat deze rotte plek is weggesneden’.

Toch is er door overleg nog overeengekomen dat ze toch mochten terugkeren als ze een formulier ondertekenden dat ze zich volledig onder tucht en orde van de Gereformeerde Kerk zouden stellen. Daar is door het HV uiteraard niet op ingegaan. Zij wilden niet weer onder het gereformeerde juk van orde en tucht komen te staan.

Maar er kwam beweging van een andere kant. Van officiële hervormde zijde benaderde men ds. Geelkerken persoonlijk met de vraag of er uit zijn artikelen niet op te maken viel, dat een gesprek tussen het HV en de Ned. Herv. Kerk over mogelijkheden om tot enige vorm van samenwerking te komen, zinvol zou zijn. Dit gesprek had plaats op 14 april 1941.

Ds. Geelkerken stelde dat het enige punt waar alles om draaide was: het HV wil een belijdende kerk zijn en acht dat de Ned. Herv. Kerk dat, althans in de praktijk, niet is. Van fusie in de nabije toekomst zou geen sprake kunnen zijn, wel van samenwerking in een verband waarbij het HV haar karakter en bevoegdheden naar eigen beginselen zou kunnen behouden.

Op 16 mei 1941 werd het persoonlijk gesprek met ds. Geelkerken omgezet in een officieel contact met de hervormde deputaten. Uit dat contact bleek duidelijk dat het HV meende geen dienst te bewijzen aan de Ned. Herv. Kerk door prijsgave van wat nu juist de inzet van haar hele geschiedenis was geweest, namelijk de poging belijdende kerk te zijn als onderscheid met de starre belijdeniskerk van de gereformeerden enerzijds en de praktische belijdenisloosheid van de hervormden anderzijds. Het HV zou eventueel een samenwerkingsverband, zelfs één of andere vorm van vereniging, met de Ned. Hervormde Kerk kunnen accepteren, als het HV haar eigen karakter mocht bewaren. De hervormde deputaten togen hiermee aan het werk samen met de HV-commissie om een conceptovereenkomst op te stellen tussen de twee zelfstandige kerken. Men zag de Ned. Herv. Kerk en het Hersteld Verband als twee kerken binnen één verband.

Bij de discussie kwamen nogal wat bezorgdheden van HV-kant aan het licht. Er waren er die een langzame opslokking vreesden. Velen waren bang voor vervloeiing. Weer anderen vreesden een predikantenroof in het verschiet. Daartegenover stelde ds. J.J. Buskes dat het HV op den duur wel moest vastlopen op financiële en geestelijke bezwaren. Ook waren de HV-kerken te klein om mensen van buiten te trekken. Op 11 augustus 1942 kwam de grote teleurstelling. De Hervormde Synode stemde het voorstel af. Zij voelde weinig voor twee kerken binnen één verband en wilde het op één kerk houden. Op de algemene vergadering van het Hersteld Verband op 22 september 1942 heerste totale teleurstelling. Wel had de Hervormde Synode meegedeeld dat zij met het HV de gesprekken wilden voortzetten. Er moest een lange hiërarchische en reglementaire weg worden bewandeld: van de synode naar de classis en van de classis terug naar de synode en van de

synode naar de Provinciale Kerkbesturen. De laatste vergadering is nooit gehouden, omdat het oorlog was er geen verkeer meer mogelijk was. Na de oorlog werd de draad weer opgepakt om in overleg te gaan met de Nederlands Hervormde Kerk. Op 24 en 25 juli 1945 kwam de Algemene Vergadering van het Hersteld Verband in Amsterdam weer bijeen. Het begon met het verzenden van een telegram aan H.M. de Koningin voor de bevrijding van het vaderland. Het bleek dat er binnen de Nederlands Hervormde Kerk ruimte was gevonden om toch tot een eenwording te komen. Zij legden namelijk een plan op tafel om te komen tot een nieuwe kerkorde met een echt representatieve synode en een duidelijk omschreven belijdend karakter. Er zou zolang die nieuwe kerkorde er nog niet was, een kerkorde gelden met een gekozen synode die representatief was voor de Nederlands Hervormde Kerk. Het was vooral Dr. Geelkerken die na de Tweede Wereldoorlog volhardend had gewerkt aan de tot hereniging gerichte samenwerking. Maar dit voorstel vond hij een onberaden stap. Zo leerde het HV weer wachten. In de kerkenraadsnotulen van de Hervormde Kerk Oudemirdum c.a. werd op 26 september 1945 voor de eerste keer melding gemaakt van toenadering.

Bij de ingekomen stukken werd melding gemaakt van een ingekomen verzoek tot samenspreking. De kerkenraad besloot hierop in te gaan en het eerste gesprek vond plaats op 26 oktober 1945. In die vergadering werd tot nadere stappen besloten. De gemeenteavond van de Hervormde Gemeente Oudemirdum c.a. werd op 15 januari 1946 gehouden samen met het Hersteld Verband. Op woensdag 10 april 1946 las kerkenraadsvoorzitter ds. Albert de Kleine enkele ingekomen stukken voor met betrekking tot de hereniging met de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband. Besloten werd de komst van twee leden van de Commissie van Contact af te wachten. Ook hiervoor had dus het H.V. een commissie benoemd. Nog eenmaal bleek er aan de Ned. Herv. zijde nog iets niet helemaal lekker te zitten, hetgeen weer uitstel gaf. Maar op 15 mei 1946 is het dan zover dat de “Akte tot Hereniging” in het bijzijn van predikanten en kerkenraadsleden uit Nijemirdum getekend wordt. Ds. W.A. Zeijdner, preses van de Hervormde Synode sprak in zijn toespraak bij de hereniging op 15 mei 1946: ‘Het Hersteld Verband moge zijn als de Moezel die, als ze in de Rijn is uitgestroomd, nog lang in de Rijn te zien is’. De HV‘ers putten uit deze beeldspraak de hoop dat de invloed van het HV in de Hervormde Kerk nog lang en duidelijk speurbaar zal zijn.

De Akte tot Hereniging was als volgt:

,,De Nederlands Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, beide betreurende de kerkelijke gescheidenheid van de belijders der christelijke religie in het algemeen en die der gereformeerde gezindte in het bijzonder; beide in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift, staande op de bodem van dezelfde symbolische en liturgische geschriften; beide de hereniging met elkander van heler harten begerende; hebben tot de hereniging van de Gereformeerde Kerken in Nederland in Hersteld Verband met de Nederlands Hervormde Kerk besloten, welke met het ondertekenen van deze acte door het moderamen van de generale synode der Ned. Hervormde kerk en het moderamen van de algemene vergadering van de Gereformeerde Kerken in Nederland in Hersteld verband op heden, den vijftiende mei van het jaar 1946 in de Nieuwe Zijds-kapel te Amsterdam tot stand is gekomen.

Met ds. Geelkerken is het HV officieel begonnen. De bekende HV-dominee Johannes Jacobus Buskes schreef dat het voor ds. Geelkerken op 15 mei 1946 een feestdag was, de bekroning van Geelkerken’s oecumenisch werk. Voor het HV was deze hereniging niet de prijsgave van een failliete boedel.

Het was de vervulling van het opengaan van nieuwe mogelijkheden om voort te gaan met wat het 20 jaar lang op kleine schaal had voorgeoefend en nu in het breder verband met de zich vernieuwende Ned. Herv. Kerk in praktijk kon brengen. Het HV was in 20 jaar gegroeid van een kerkelijke verzetsgroep naar een kerkelijke vernieuwingsbeweging. De HV‘ers uit Nijemirdum, Oudemirdum en Sondel gingen op 15 mei 1946 ook officieel op in de Hervormde Kerk. Eén gezin in Nijemirdum ging terug naar de Gereformeerd

Synodale kerk. Bij de HV’ers leefde wel het gevoel dat zij minder enthousiast in de Hervormde kerken van Sondel en Oudemirdum werden ontvangen.

Zij verwoorden de meningen van de gevestigde hervormde kerkgangers als: ‘De HV‘ers zijn bij de Hervormden gekomen omdat zij zichzelf als HV ‘ers niet konden handhaven’.

Ook was het voor de HV‘ers een probleem dat zij in de Sondeler en Oudemirdumer kerk te maken kregen met reeds verhuurde zitplaatsen in de kerk. Hiervoor werd jaarlijks door de kerkgangers betaald. De kosters moesten dit problemen maar zien op te lossen. Zij hadden geen andere oplossing dan de nieuwe kerkgangers allemaal bij elkaar te zetten in de nog vrije plaatsen. Hierdoor bleven de HV‘ers nog enige tijd herkenbaar als een aparte groep in de kerkbanken. Er werd tenslotte de regeling ingevoerd dat er tien minuten voor de aanvang van de dienst een rode lamp ging branden als teken dat alle zitplaatsen weer vrij waren. Op 15 mei 1946 werd een nieuwe kerkenraad benoemd voor Oudemirdum, Nijemirdum en Sondel. Voorzitter (Preses) werd ds. Albert de Kleine uit Oudemirdum. Secretaris (Scriba) werd Ds. P. Verdam uit Nijemirdum. Als ouderling werden benoemd: F.J. Ringnalda, Tj. H. Visser, J.M. de Jong, Pieter Peterson, W. Eppinga en L. Reinsma. Tot diaken werden benoemd: D. de Haan, A. de Jong, P. Betzema, E.L. Ottema en J. Faber. De eerste vergadering in de nieuwe samenstelling vond plaats op 22 mei 1946 in het lokaal te Oudemirdum. Ds. A. de Kleine opende met het lezen van Psalm 133; het bedevaartslied van David. ‘Ziet, hoe goed en liefelijk is het, als broeders ook tezamen wonen’.

Door het samengaan met het Hersteld Verband moesten er enkele kerkelijke wijzigingen worden doorgevoerd. Het kiescollege voor de kerkenraad werd met 8 personen uitgebreid, zodat er 14 leden zitting kregen uit Oudemirdum, 10 uit Nijemirdum en uit Sondel 6. De kerkenraad ging bestaan uit 3 ouderlingen en 2 diakenen uit Oudemirdum; 2 ouderlingen en 2 diakenen uit Nijemirdum, evenals 2 ouderlingen en 2 diakenen uit Sondel. In financieel opzicht zijn er geen problemen geweest bij de samensmelting. De lusten en de lasten werden gezamenlijk gedeeld waardoor er kennelijk was geleerd van de ruzie bij de verwijdering in 1926. Een verandering was ook dat de vrouwelijke ambtsdragers van het GerKHV een stap terug moesten doen. De Hervormde Kerk wilde geen vrouwen in het ambt. Ds. Albert de Kleine ging de praktische arbeid in Oudemirdum verrichten en ds. Verdam in Nijemirdum en Sondel. De diaconieën werden samengevoegd en er werd een zendingscommissie ingesteld.

Kerk Sondel

15. GERKHV PREDIKANTEN IN NIJEMIRDUM C.S.

In Nederland gingen zeven predikanten met hun gemeente – of een gedeelte daarvan – over van de Gereformeerde Synodale Kerk naar het HV. Nijemirdum behoorde tot deze gemeenten. Het is ondenkbaar, dat alle Gereformeerde predikanten met de Asser synodebesluiten konden instemmen. Ds. Vermeer en 12 anderen deden dat niet. Er zouden rijen van predikantennamen te noemen zijn die zich vóór maart 1926 duidelijk hadden uitgesproken voor het gedachtengoed van het HV, maar niet iedereen was even strijdbaar en niet ieders gezinssituatie liet sprongen in het duister toe. Konden predikanten met vrouw en opgroeiende kinderen op middelbare scholen hun gezinnen dergelijke risico’s aandoen? Voor Ds. S.P. Vermeer lag dit iets gemakkelijker omdat hij ongehuwd was. En ook als men zelf leed onder de heersende “ongeest” in de Gereformeerde Kerken, de verbondenheid met eigen gemeente, de liefde voor eigen kerk ondanks alles, de hoop op een kerend getij, het kon er allemaal toe leiden, dat men zich maar stilhield.

En toen na een eerste jacht op verdachte predikanten de koers in de Gereformeerde Synodale Kerk stilzwijgend werd verlegd, en men verder maar genoegen nam met de fictie dat ‘wie zwijgt stemt toe‘, was het gevaar voorbij.

Men bleef in de Gereformeerde Kerken, meer of minder gecomprimenteerd. Sommige predikanten hadden hun nek wel heel ver uitgestoken en kregen zelfs een proces aan de broek. Ze konden hun benoeming redden door te verklaren, dat zij zich ‘conformeerden met behoud van eigen gevoelen’.

1. SIMON PETRUS VERMEER, geboren op 14 juni 1893 te Haarlem.

In 1889 kwam er een Gereformeerde kerk in Nijemirdum en op 11 maart 1894 deed de eerste predikant, Ds. Meindert Lieuwes Wijnia, Tot aan zijn dood op 24 mei 1921 bleef hij aan de kerk verbonden. Er was dus nu een vacature. Wat was de kerk in Nijemirdum blij geweest met zijn komst.

Er waren al eerder tien predikanten en twee kandidaten beroepen. Vermeer was de dertiende en toen was het raak.

Hij werd op 5 september 1923 in het Gaasterlandse bevolkingsregister ingeschreven vanuit Haarlem, Parklaan 70. Op 1 december 1923 kwam Sjieuwke Stegenga, geboren op 24 augustus 1902, uit Nijemirdum in dienst als dienstbode. Haar ouders waren Gerben Stegenga en Teâtske Stegenga-Vlink uit Nijemirdum. Zij vertrok alweer op 12 mei 1924 als dienstbode naar Pieter Boomsma in Sondel. Op het adres van Vermeer – Nm139 dat op 1 juli 1953 is vernummerd in Wissebuurt 7 – woonden eveneens Freerk Pietersma, geboren 22 december 1865 te Harich en diens vrouw Teâtske Beukens, geboren 6 februari 1865 te Nijemirdum.

Op 28 november 1926 ging ds. Vermeer voor in de eerste dienst van het HV. Ds. Vermeer ontving in mei 1928 en april 1929 een beroep van de HV-gemeente uit Middelburg maar nam beide keren het beroep niet aan. Hij ging op 16 juni 1929 in Nijemirdum voor in zijn laatste Nijemirdumer dienst wegens vertrek naar Amsterdam-Zuid. Wel bleef hij consulent van Nijemirdum.

Op 23 juni 1929 deed ds. Vermeer in de Parkkerk van Amsterdam zijn intrede. Hij volgde Ds. Buskes op. Deze kerkdienst werd bijgewoond door de heer W. de Vlugt, burgemeester van Amsterdam. Hij werd ingewijd in de middagdienst door Ds. Geelkerken. Deze werd door ds. Vermeer bedankt voor de wijze waarop deze hem tot zijn arbeid in de nieuwe gemeente had ingeleid, maar bovendien ook voor alles, wat dr. Geelkerken gedaan had om, als een andere Mozes, de kerken uit het diensthuis uit te leiden. Ook waren er afgevaardigden van het HV uit Leeuwarden, Harkema-Opeinde en Nijemirdum aanwezig. Zijn predikantenperiode werd in Amsterdam geen succes. Op 15 maart 1932 kreeg hij eervol ontslag en hij legde zijn functie als HV-predikant neer. Hij stapte over naar de Hervormde Kerk. Hij leerde Regine Kirchner kennen, geboren op 17 augustus 1900 in het Duitse Brochthausen. Zij trouwden op 17 augustus 1932 in Amsterdam. In Oudenhoorn begon hij op 2 oktober 1932 als coll. Doctoraal* Hervormde predikant en op 23 januari 1938 hield hij daar zijn laatste dienst.

* Colloquium doctum is een wettelijke regeling die mensen van 21 jaar en ouder met onvoldoende vooropleiding de mogelijkheid biedt om tot de universiteit toegelaten toegelaten te worden.

Van 1938 tot 1947 was hij predikant bij de Hervormde Kerk in gemeente van Oosterbierum. Daarna vertrok hij naar Slochteren. Op 1 mei 1959 ging hij met emeritaat en ging wonen in ’t Zandt. Ridderkerk werd zijn woonplaats in 1966, waarna in 1969 Breda de nieuwe woonplaats werd. Almen, gemeente Gorssel werd zijn laatste woonplaats in 1975.

In 1967-1968 werd door de Gereformeerde Synode in Amsterdam besloten de binding aan de synode-uitspraak van Assen (1926) op te heffen mits blijvend binnen de perken van de belijdenis. Hoewel Ds. Vermeer in 1968 nog leefde is er door de Gereformeerde Kerkenraad van Nijemirdum geen contact meer met hem gezocht omdat hij niet zonder meer weer opnieuw als predikant in de Gereformeerde Kerk erkend kon worden. Op 11 februari 1978 overleed hij in de gemeente Warnsveld.

3. Simon Petrus Vermeer, geboren 2 maart 1939 in Oosterbierum

Uit het huwelijk van Simon Petrus Vermeer en Regine Kirchner werden vier kinderen geboren:

1. Gustaaf Adalbert Vermeer, geboren 27 juni 1933 in Oudenhoorn

2. Paul Heinz Maria Dirk Vermeer, geboren 10 juli 1935 in Oudenhoorn

4. Margaretha Rosa Elizabeth Leonie Vermeer, geboren 11 januari 1941 in Oosterbierum.

Uit: ‘Een handjevol verkenners’. Ds. Vermeer schreef intussen in de jaarboekjes van 1928 en 1929 enkele artikelen van hoog gehalte, waarin hij niet alleen helder uiteenzette wat de diepere wortels waren van het conflict in de Gereformeerde Kerken. Het eerste artikel heette: ‘Wat wij willen’.

In zijn tweede artikel ‘Het levende Woord’ waarin hij de beginnende breuk met het neocalvinistische denken heel duidelijk formuleerde. Collega’s roemden zijn brede godsdienstwijsgerige aanpak. Vermeer wees erop, dat het levende Woord nooit kon worden los gedacht van de spreker en de verantwoordelijke hoorder. Woord is aanspraak, het noemen van eigen naam en die van de ander. Als voorbeeld van Vermeer’s schrijftrant: ‘Hoe vergeet alle theologie des Woords die het woord slechts kent als een stelsel van verstandelijk te verwerken gedachten juist dat, waarin de volle zin van het wezenlijke levende door haar verheerlijke Woord metterdaad gelegen is’.

In deze rouwadvertentie werd het predikantschap in de Gereformeerde en Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband niet aangehaald.

2. LAURENS NIEUWPOORT.

Hij werd geboren op 16 januari 1897 in Pernis. Op 19 juli 1923 trouwde hij in Maassluis met Adriana Adriaanse, geboren op 26 april 1896 in Den Helder. Het echtpaar werd op 8 mei 1930 in het bevolkingsregister ingeschreven vanuit de gemeente Haarlemmermeer en Nieuwpoort begint aan zijn werk als hulpprediker. Tijdens zijn ambtsperiode kwamen alle vier HV-kerken uit Friesland voor een gezamenlijke bijeenkomst naar Nijemirdum. Het voorzitterschap werd opgedragen aan ds. J. ter Schegget van Harkema-Opeinde. Ds. Nieuwpoort is maar 1 jaar dominee in Nijemirdum geweest. Het heeft kennelijk niet goed voldaan want volgens de kerkenraadsnotulen was het snelle vertrek het beste omdat er anders binnen het HV in Nijemirdum nog een scheuring zou zijn gekomen. Op 15 juni 1931 werd zijn dienstverband beëindigd en het gezin werd op 22 juli 1931 naar Den Haag uitgeschreven. Hij werd predikant in Middelburg op 21 december 1931 en op 10 september 1934 werd hij tot predikant benoemd van de Protestantse kerk in Nederlands-Indië. Zij standplaats werd Menado en in 1936 Djokjakarta. Op 15 november 1939 werd het gezin van Ds. Nieuwpoort weer in Den Haag ingeschreven. Op 4 november 1940 vond inschrijving plaats als colloquium doctum (zonder universitaire vooropleiding) in de gemeente Wateringen en op 24 augustus 1941 in Haarlem. Op 1 augustus 1943 begon hij als predikant in Naarden en op 6 oktober 1946 in Kubaard. Hier werd hij ook consulent voor Lutkewierum. Vanuit Kubaard vertrok hij naar het Friese Rien in 1962 waar hij op 1 mei 1962 met emeritaat ging.

In 1973 werd Sneek als woonplaats gekozen waar hij emeritus predikant werd van de Ned. Herv. Kerk. Niet lang daarna in 1974 werd Scharsterbrug de nieuwe woonplaats en daar vervulde hij de functie van emeritus predikant van de Ned. Hervormde Kerk in Follega. Op 23 december 1979 overleed ds. Nieuwpoort in het verzorgingscentrum Bloemkamp te Bolsward.

De zes kinderen zijn:

1. Eline Nieuwpoort, geboren 17 april 1925 in Maassluis en op 24 juli 1951

getrouwd met K.J. Stroes.

2. Theodoor Nieuwpoort, geboren op 2 december 1927 in Haarlem.

3. Willy Nieuwpoort, geboren 15 november 1929 in Haarlemmermeer.

4. Adriana Nieuwpoort, geboren 14 juli 1931 in Den Haag

5. Ben Nieuwpoort, geboren 28 oktober 1933 in Middelburg

6. Hermine Elisabeth Nieuwpoort, geboren op 15 december 1938 in Jogjakarte, Ned. Indië.

Van zijn hand zijn twee artikelen bekend geworden. In het H.V.-jaarboek 1933 schreef hij een scherp artikel over: ‘Christelijk leven als kritische begrenzing’ en in 1935 ‘Onze verhouding tot andere kerken, wat wij zijn en wat wij willen’. Na de Tweede Wereldoorlog schreef hij meerdere ingezonden stukken in de Leeuwarder Courant.

3. ELISA CORNELIS BAREND KOK.

Nieuw Helvoet was de geboorteplaats van Elisa Cornelis Barend Kok op 16 november 1902 als zoon van dominee Adrianus Dirk Cornelis Kok en Margaretha Wilhelmina Frederika van Herwerden. Hij werd op 2 juni 1932 in het Gaasterlandse bevolkingsregister ingeschreven vanuit het naburige Idskenhuizen. Een week eerder was zijn echtgenote Margaretha (Gré) Johanna Engelkes, geboren op 15 april 1901 in Aarlanderveen, als inwoonster van Nijemirdum ingeschreven, komende van Amsterdam. Ds. Kok en zijn echtgenote waren beiden zeer geliefd en zeer sociaal betrokken in Nijemirdum. Zij steunden arme gezinnen met kledij en dergelijke waarbij niet gekeken werd bij welke kerk deze mensen hoorden. Deze kledij werden door de dominee Kok en zijn vrouw uit Amsterdam gehaald. Het verhaal gaat ook dat dominee en zijn vrouw regelmatig met pannen soep naar arme mensen gingen in de omgeving van Nij Amerika. In hun periode traden enkele Hervormde gezinnen toe tot het HV. Ds. Kok is in Nijemirdum predikant geweest van 23 mei 1932 tot september 1936. Bij zijn intrede werd De Gereformeerd Synodale Kerk van Nijemirdum uitgenodigd om de intrede bij te wonen. De kerkenraad antwoordde dat men dit niet kon doen omdat zij het bestaansrecht van het HV niet erkenden. Dat argument was ook in een rechtbankzitting genoemd doch hierin ging de rechtbank niet mee. De Geref. Synodale Kerk had voor de rechtbank naar voren gebracht dat zij als ongedeelde Gereformeerde Kerk synodaal door deze zaak in tweeën was gesplitst.

De rechter was niet van een splitsing gebleken. Ds. Vermeer en anderen hadden zich alleen onttrokken aan het kerkverband.

Uit de Leeuwarder Courant van 24 mei 1932:

‘Gisteravond had in het tjokvolle kerkje der Gereformeerde Kerk (H.V.) te Nijemirdum de bevestiging en intrede van ds. E.C.B. Kok plaats. De bevestiger was ds. J.J. Buskes, van Oosterend (Texel). Deze had gekozen als tekst Jes. 40 : 9 ,,O Zion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op eenen hoogen berg: o Jerusalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uwe stem op met macht, hef ze op, vreest niet, zeg de steden van Juda: Zie, hier is uw God”. Na deze bevestigingspredikatie had de handoplegging plaats, die verricht werd door dr. J.G. Geelkerken, van Amsterdam Zuid, ds. J. ter Schegget, van Harkema-Opeinde, Ds. J. Diepersloot, van Andijk, Ds. L. Nieuwpoort, van Middelburg en door den bevestiger, waarna de gemeente haren nieuwen leraar staande toezong: De Heer zal u steeds gadeslaan. Nadat de bevestiger nog een kort persoonlijk woord tot Ds. Kok gesproken had, betrad deze onder het zingen van ”k Sla d’oogen naar ’t gebergte heen” den kansel. Hij had als tekst gekozen Exodus 4: 12: ‘En nu gaan henen, en Ik zal met uwen mond zijn en leren wij gij spreken zult’. Nadat gezonden was Psalm 118: 7 sprak Ds. Kok een woord van dank tot zijn vriend en bevestiger Ds. Buskes, tot den kerkeraad en gemeente, zijn ouders en de consulent Ds. ter Schegget, waarna hem door de kerkeraad, ds. ter Schegget, Dr. Geelkerken en Ds. Nieuwpoort Gods Zegen op zijn arbeid werd toegewenst’.

Ds. Kok richtte een gecombineerde jeugdvereniging op. Het eerste bestuur bestond uit voorzitter Jan Hoekstra; secretaris Leffert Reinsma; penningmeester Boukje Klootwijk en algemeen-adjunct was juffrouw Hageman. Ds. Kok is in deze tijd ook consulent van de HV-kerk in Oosterend (Texel) en is daar 1 dag per week. Hij had eerst een motorfiets als vervoermiddel.

Op 1 oktober 1934 werd het autokenteken B-20669 op zijn naam geschreven. Oosterend bracht in 1935 een beroep op hem uit maar hij weigerde. Ds. Kok had blijkbaar ook andere capaciteiten. In de Leeuwarder Courant van 16 juli 1940 verklaarde burgemeester Schwartzenberg thoe Hohenlandsberg van Gaasterland dat Nijemirdum enigszins in toerisme achteruitging. ‘Het beleefde zijn beste tijd toen Ds. Kok daar nog predikant was van de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband’. Met zijn echtgenote vertrok hij op 24 september 1936 alsnog naar het Texelse Oosterend om daarna in 1939 naar Bussum te gaan. Hier maakte hij in 1946 de fusie mee met de Hervormde Kerk. Ds. Kok gaf les (godsdienstonderwijs?), waar voor de oorlog het merendeel van zijn leerlingen Joods was.

Na de Reichskristallnacht in november 1938 haalde Kok kleding en andere benodigdheden op voor met name Joodse kinderen die naar Nederland waren gevlucht. Na de Duitse inval in 1940 bezocht hij al zijn leerlingen om hen hulp aan te bieden. Nadat het Joden verboden was om levensmiddelen te kopen in niet-Joodse winkels, deed het echtpaar Kok boodschappen voor hen en bracht ze aan huis, hoewel dat contact voor niet-Joden verboden was. Ook gaven Joodse families bij hen waardevolle bezittingen in bewaring. Regelmatig stuurden zij voedselpakketten aan de voor hun bekende opgepakte Joden in Westerbork. Na de oorlog heeft het echtpaar nog enkele maanden een teruggekeerde Jodin in huis opgenomen om weer wat op krachten te komen. Het echtpaar Kok ontving op 6 december 1984 de Yad-Vashem-onderscheiding omdat zij vanaf de zomer van 1944 tot aan de bevrijding onderdak had geboden aan Leo en Elisabeth Ascher en hun dochter Maja Eveline en twee andere Joden. In 1947 werd Kok Nederlands Hervormd predikant in Rotterdam-Charlois.

Zijn laatste gemeente werd op 1 juli 1963 in het Zeelandse Oudenhoorn. Hier overlijdt op 22 oktober 1966 zijn vrouw. Schiedam werd na zijn emeritaat op 1 mei 1968 zijn nieuwe woonplaats waarna hij in 1970 naar Spijkenisse vertrok. Rotterdam werd de nieuwe woonplaats in 1974 en Capelle aan de IJssel was zijn laatste woonplaats in 1980. Hij overleed op 5 juli 1983 in ’s Gravenzande. Het huwelijk van ds. Kok is kinderloos gebleven.

4. LEENDERT THEODORUS AREND VAN DER MAREL

Dominee van der Marel werd op 31 augustus 1909 in Amsterdam geboren. Hij trouwde op 14 september 1938 in Amsterdam met Jacoba Wilhelmina Grootenhuis, geboren 2 februari 1911 in Amsterdam. Hij studeerde theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Na de voltooiing van zijn studie ging hij over naar het GerKHV. Het echtpaar liet zich op 30 september 1938 in het Gaasterlandse bevolkingsregister inschrijven als nieuwe inwoners van Nijemirdum.

Op 2 oktober 1938 deed hij als predikant in Nijemirdum zijn intrede. Ds. Van der Marel kreeg in Nijemirdum zowel vrienden als vijanden. Hij was zeer direct in zijn prediking en nam geen blad voor de mond. Zijn preken waren scherp, zeer direct en soms persoonlijk gericht. Ondanks de weerstand die dat wel eens opriep, hield hij de kudde bijeen. Hij stond boven de partijen. Hij verveelde nooit in zijn prediking en er was altijd spanning. Ds. van der Marel zag het niet meer zitten in Nijemirdum en nam in 1942 een beroep aan naar Middelburg, maar kreeg daar van de Duitsers geen vestigingsvergunning.

Hij kreeg een tijdelijke aanstelling bij het GerKHV in Enschede omdat de plaatselijke predikant L. Overduin voor de verdere duur van de oorlog vanwege zijn illegale werk noodgedwongen ondergedoken zat. Op 15 april 1943 werd het gezin vanuit Gaasterland uitgeschreven naar Enschede. Ds. Van der Marel nam niet alleen het pastorale werk van Overduin waar, maar wel zeker ook bepaalde taken in de verzorging van Joodse onderduikers in Enschede e.o. Na de terugkeer van Ds. Overduin werd Van der Marel benoemd tot algemeen secretaris van het Centraal Instituut voor Christelijke Sociale Arbeid (CISCA) in Enschede.

Van der Marel bleef in Enschede contact houden met het gezin van weduwe Jiers de Jong-Ottema in Nijemirdum. Zij had regelmatig pensiongasten. Van der Marel bemiddelde in april 1945 tussen weduwe de Jong en zijn kennis Antonie Berends. Dit Enschede gezin kwam naar Nijemirdum met echtgenote, twee zoontjes en ook met een oude moeder. Zij kwamen in Nijemirdum in een auto met een chauffeur en hadden veel luxe spullen bij zich. Dezelfde chauffeur heeft Berends 19 april 1945 in gezelschap van enkele politiemensen weer opgehaald. Berends werd geboeid en men trof een geladen pistool op hem aan.

Wat bleek: Antonie Berend was gevlucht als korpschef van politie in Enschede. Hij had jacht gemaakt op Joden en op mensen die Anti-Duits waren. In 1948 werd hij tot levenslang veroordeeld maar in 1958 kreeg hij gratie. Hij ging naar Zuid-Afrika waar hij in 1971 overleed.

Van 27 april 1947 tot januari 1953 was Van der Marel predikant van de Hervormde Kerk in Wesepe en tenslotte van 25 januari 1953 tot 1 september 1974 voorganger in Alkmaar (wijk-West). Er wachtte hem nu het emeritaat. In 1977 woonde hij in Bedburg-Hau in Duitsland. Hij verrichtte daar nog hulpdiensten als emeritus-predikant in Moyland-Louisendorf (Gemeente Bedburg-Hau, regio Kleef, Duitsland). Op 28 november 1979 wordt het gezin weer in Nederland ingeschreven vanuit Duitsland.

Hij overleed op 25 april 1995 in Apeldoorn.

Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren:

1. Arend Johannes van der Marel, geboren op 18 juni 1939 in Nijemirdum.

2. Jacoba Florence van der Marel, geboren op 27 mei 1949 in Wesepe, gemeente Olst.

15. PIETER VERDAM

Verdam werd geboren op 26 januari 1920 in Zaandam. Op 19 januari 1943 werd in Amsterdam Andrea Höweler, geboren 4 juni 1919 in Amsterdam, zijn echtgenote. Op de dag van de huwelijkssluiting werd het echtpaar in Gaasterland ingeschreven. Bij zijn komst (1943) in Nijemirdum was Verdam al consulent in Andijk en dat bleef hij de eerste tijd ook. Van zijn ambtsperiode werd gezegd dat hij zeer zachtmoedig was en erg rustig was in zijn prediking. Op verzoek van Ds. Buskes zorgde Ds. Verdam er voor dat jonge Aron Noach kon onderduiken in Nijemirdum bij Gosse en Anna Boukes- van Dijk. Ds. Verdam heeft meegeholpen aan de overgang van de HV ‘ers naar de Hervormde Kerk. Van 15 mei 1946 tot 5 oktober 1947 was hij Hervormd predikant in Nijemirdum Ds. Verdam zette het predikantschap voort in Wijnjeterp-Duurswoude van 12 oktober 1947 tot 25 juli 1954. In 1954 werd hij predikant bij het geestelijk en maatschappelijk opbouwwerk in Oost-Friesland. In 1959 werd hij secretaris van de Bond voor Evangelisatie in de Nederlands Hervormde Kerk. Van 1961 tot 1972 was hij verbonden aan het onderwijs in Hengelo (O).

Zijn echtgenote overleed op 2 maart 1984 in Hengelo Overijssel en ds. Verdam overleed op 20 juni 1992 ook in Hengelo Overijssel waar hij eveneens werd begraven. Het echtpaar kreeg twee zoons en twee dochters:

1. Maria Wilhelmina Verdam, geboren op 20 oktober 1945 in Nijemirdum

2. Johanna Wilhelmina Berendina Verdam, geboren 21 maart 1947 in Nijemirdum

3. Nicolaas Johannes Verdam, geboren 28 oktober 1949 in Wijnjewoude. Op 28 april 1972 getrouwd met A.A. Eshuis.

4. Caspar Andries Verdam, geboren 16 februari 1951 in Wijnjewoude.

Een proeve van bekwaamheid door Ds. Verdam om zijn mening op niet mis te verstane wijze aan de gemeente over te brengen, was te lezen in het HV-mededelingenblad van 29 december 1945. Hij las hierin zijn gemeente de les in een artikeltje getiteld: “Verduidelijking en nog iets”.

“In het Kerkenraadsverslag schreven wij vorig maal dat br. De Jong niet bereid was als ouderling aan te blijven, nu daartegen uit de gemeente bezwaren gerezen waren. Dat zou de indruk kunnen wekken, dat er bezwaren bestonden tegen de persoon van br. De Jong. Dat is echter niet het geval.

Het bezwaar dat genoemd werd, was dat onze Kerkenraad al te gemakkelijk in alle bijzondere omstandigheden, zoals vacant zijn als gemeente enz., de zittende broeders liet aanblijven. Wij willen over de houding der gemeente in dezen toch nog iets zeggen. Hoewel dit bezwaar slechts door één broeder is uitgesproken, heeft de rest van de aanwezige (en dat waren er al niet veel!) leden daarmede door stilzwijgen feitelijk haar instemming betuigd. Dat is haar goed recht. Verwonderlijk wordt het echter, wanneer uit dezelfde gemeente, als de Kerkenraad vraagt om namen voor de groslijst, niemand een briefje instuurt. Verwonderlijk is het ook, wanneer dan bij de stemming slechts een 15 van de 90 belijdende leden hun stem uitbrengen, waaronder dan nog vijf stemmen zijn van de Kerkenraad.

De gemeente laat het dus praktisch over aan de Kerkenraad om zichzelf aan te vullen. Zou het veel verschil uitmaken, of de Kerkenraad in dezelfde samenstelling blijft bestaan, dan wel dat hij zichzelf aanvult?

Maar, wat erger is, hier blijkt, dat de gemeentehaar verantwoordelijkheid niet kent. De gemeente heeft ook in de verkiezing van de Kerkraad een taak en verantwoordelijkheid op grond van het ambt der gelovigen. Als zij zelf geen verantwoordelijkheid wil dragen, wordt bovendien al haar kritiek op de Kerkenraad negatief en afbrekend, in plaats van positief en opbouwend.

Pastorie en gemeente. In de laatste weken is ons van verschillende kanten gebleken, dat men meent, dat de pastorie minder gastvrij is geworden. Dat spijt ons. Wij hebben altijd getracht een open deur te hebben onder alle omstandigheden. Eénmaal hebben wij daarvoor zelfs een Kerstmaal zo weer weggezet. Wanneer nu tijdens de ziekte van mijn vrouw of van mij een enkele maal bezoek moest worden geweigerd, dan was dat een gevolg van de omstandigheden. Voor een deel misschien omstandigheden, die U als Friezen niet kunt begrijpen. Wat dat betreft, zou ik U willen vragen: Aanvaardt ons, zoals wij zijn met onze Hollandse eigenaardigheden. Ook wij aanvaarden U met Uw Friese eigenaardigheden, waar wij ook heus wel eens vreemd tegenover staan. Tenslotte dit: ik zal in verband met de brandstof in de komende maanden zoveel mogelijk ’s morgens bezoeken afleggen. Komt U dan bij voorbaat niet tussen 09.30 een 11 uur en voor mijn vrouw bovendien niet ’s middags tussen 2 en 4 uur. Houdt er bovendien rekening, dat ik woensdagsmiddags catechisatie heb en donderdags naar het kamp Sondel moet. Ik ben overtuigd, dat U dan zelden meer Uw neus zult stoten. Tenslotte wensen mijn vrouw en ik U allen een rijk gezegend 1946, waarin Gods genade in onzen Heer Jezus Christus Uw kracht en steun moge zijn”.

Ds. Johannes Jacob (Jan) Buskes               

Geboren 16 september 1899 in Utrecht. Overleden op 9 maart 1980 in Amsterdam.Begraven op de Begraafplaats “Zorgvlied”.

Een geregelde voorganger in Nijemirdum was Ds. J.J. Buskes. Hij was een graag geziene en geregelde gastpredikant. Hij kwam op zaterdag naar Nijemirdum. Hij leidde op zaterdagavond een vergadering of gaf Bijbelstudie en preekte ’s zondags twee keer. Op maandagmorgen vertrok hij weer met het openbaar vervoer. Hij logeerde in de weekenden bij diverse gastgezinnen. De kerkleden hadden geen problemen met het driemaal in een weekend bijwonen van een lezing of kerkgang want men was “hongerig” naar de kennis omtrent de nieuwe leeropvatting. Later werd ds. Buskes een bekende persoonlijkheid op de televisie en voor de radio.

Hij is in meerdere plaatsen predikant geweest: (Amsterdam 1926-1929, Texel 1929-1932, Amsterdam 1932-1938, Rotterdam 1939-1943, Amsterdam 1943-1961), Vanaf 1943 was hij in dienst van de Nederlands-Hervormde Kerk met (tot 1950) als bijzondere opdracht de evangelisatie onder de arbeidersbevolking. Vanaf 1950 “gewoon” Hervormd predikant in Amsterdam tot 1954 en tenslotte tot 30 september 1961 ziekenhuispredikant in Amsterdam. Daarna volgde het emeritaat. Politiek gezien was Buskes erg actief. Vrijwel vanaf de oprichting in 1926 is hij lid geweest van de Christelijk-Democratische Unie (CDU), waaraan hij met zijn vriend Fedde Schurer en H.S. van Houten leidinggaf. In woord en geschrift sprak Buskes zich voor de CDU uit tegen kapitalisme, militarisme en kolonialisme, tot de Duitse bezetter de partij in 1940 ophief. Actief bestreed hij in de jaren dertig het veldwinnend fascisme, onder andere in het Comité van Waakzaamheid, waarvan hij van 1936 tot 1939 bestuurslid was. Hij was vóór de oorlog al een fel bestrijder van het nationaalsocialisme en een warm pleitbezorger van de vervolgde Joden in Duitsland en de Joodse vluchtelingen in Nederland. Ook tijdens de oorlogsjaren bleef Buskes het nationaalsocialisme bestrijden: in zijn preken, door hulp aan onderduikers en door artikelen in Woord en Wereld, Kerk en Vrede en Vrij Nederland (via zijn vriend H.M. van Randwijk). Hij nam in de periode 1940 – 1943 deel aan het Interkerkelijk Overleg waar hij namens het GerKHV zich inzette voor de vervolgde Joden, helaas met weinig succes.

Van 1940 – 1945 was hij lid van de illegale Lunterse Kring van – onder andere – predikanten. Van juli – september 1941 zat Buskes gevangen in de politiegevangenis aan het Haagscheveer in Rotterdam vanwege een confronterend artikel in het Kerkblad van het Hersteld Verband in Rotterdam. In 1944 is hij van 24 april 1944 tot 24 juni 1944 gevangengezet in kamp Beekvliet, St. Michielsgestel. Hij werd verdacht van Jodenhulp maar na verhoren weer vrijgelaten. Voor de bewezen diensten aan Joodse onderduikers heeft Buskes de Yad-Vashem onderscheiding gekregen.

Als de gemeente een vacant was, dan werden de kerkdiensten geleid door een ouderling. Bij het begin van de prediking las hij de naam voor van de predikant die de preek gemaakt had. Een aparte vermelding is er voor ds. Wouter Broer, (foto) geboren op 28 februari 1906 in Giethoorn en overleden op 29 februari 1968 in Hoorn. Hij was van 22 juni 1941 tot 24 april 1949 de doopsgezinde predikant in Warns.

Hij kwam vrij geregeld preken in Nijemirdum op een middag of een avond. Als hij preekte was het gebouw te klein. Er kwamen dan zowel gereformeerden als hervormden. Ds. Broer heeft vooral getracht om samenwerking te krijgen tussen Hervormden en Gereformeerden. In een vacante periode in Nijemirdum werd ds. Wouter Boer als eigen predikant gevraagd. Na enkele gesprekken bleef ds. Broer doopsgezind. Wel wilde hij altijd blijven helpen en dat heeft hij waargemaakt. Na zijn vertrek uit Warns vertrok hij als predikant naar de kerkelijke gemeente Hoorn en Enkhuizen. Daar was hij tot 30 januari 1966 de voorganger en dat gaf nog wel eens moeilijkheden omdat hij strijdbaar rechtszinnig was omdat deze gemeente bekend stond als zeer vrijzinnig. Daarnaast was hij van 1951 tot aan zijn overlijden predikant in dienst van Justitie. Van hem zijn de volgende artikelen verschenen:

  1. 1936? – 1968 De Wegwijzer (eigen uitgave van een geregeld verschijnend blad van zijn preken; oplage meer dan 2000).
  2. Gefundeerd en vast: Afscheidspreek van Ds. W. Broer gehouden op 30 jan. 1966/Hoorn/1966.
  3. Studentenconferentie te Elspeet van 11-13 april/Brieven/1934 (SK 3507).
  4. De boodschap van Advent, Lucas I/Brieven/1935 (SK 7684).
  5. Artikelen in De Zondagsbode en het ADW.
  6. Gij zijt het licht der wereld (Matth. 5:14-16)/Overdenkingen XLV/1937 (SK 7728).
  7. Pastoraat achter muren/Stemmen uit de Doopsgezinde Broederschap uit 1962

Foto beschikbaar gesteld door Gerben de Jong, Buitenpost

Van 1942 tot de fusie in 1946 was er een geregelde kanselruil tussen ds. Pieter Verdam en ds. Albert de Kleine, 1915-1992, de Hervormde predikant van Oudemirdum en Sondel. Dominee de Kleine studeerde theologie in Groningen. Daarna ging hij naar Heerenveen, Oudemirdum, Raalte, Nijemirdum, Woudrichem, Garijp en Harich. Later in Balk.

Er was een gezamenlijk kerkblad voor de Hervormden in de Ring Sloten onder de titel: “Gemeenteberichten” en voor de HV’ers onder de titel: “mededelingen voor de leden van de Gereformeerde kerk van Oudemirdum (in HV). Het blad verscheen eenmaal per 14 dagen en het werd gedrukt bij drukkerij De Jong in Balk.

16. VEEL GEZONGEN LIEDEREN BIJ HET GERKHV

In de Nederlands Hervormde Kerk was er eerder vraag ontstaan naar Nieuwtestamentische liederen, de zogenaamde gezangen. Besloten werd om een bundel te gebruiken met 51 gezangen ter verrijking van het kerkgezang. Deze bundel was al uitgegeven in 1921 in opdracht van de Gereformeerde Synode onder leiding van Ds. Geelkerken. Er werdwel bij bepaald dat de gezangen in de kerk niet de overhand mochten hebben; maximaal 1 gezang per dienst. Later, in 1934, kwam er een eigen GerKHV gezangenbundel met 288 gezangen waarvan 256 voor de eredienst en 32 voor bijeenkomsten van allerlei aard. Samenstellers waren ds. Geelkerken, ds. Buskes en ds. Smelik. Het HV in Nijemirdum heeft drie organisten gehad. Marten Aukema speelde niet van een notenbalk maar volgens een cijfermethode.

Titte op de Hoek, veehouder van Hoitebuorren, en Ulke Roskam waren de andere twee organisten. Laatstgenoemde is meer dan 60 jaar organist geweest voor zowel het HV als de Hervormde kerk. Roskam was veehouder achter het Jolderenbos in Oudemirdum en fietste iedere zondag twee keer naar de kerk in Nijemirdum om het orgel te bespelen. Er was in het HV ook de nodige aandacht voor de nationale liederen uit Valerius Gedenkklanken. Veel gezongen liederen waren: Veilig in Jezus Armen; Daar ruist langs de wolken een lieflijken Naam; Ere zij God; Heer, ik hoor van rijke zegen; Voorwaarts, christenstrijders en O, kom, o kom, Immanuel.

Veilig in Jezus armen Lied 523 uit de Zangbundel van Johannes de Heer.

1.Veilig in Jezus’ armen, 
veilig aan Jezus’ hart,
dáár in Zijn teer erbarmen, 
dáár rust mijn ziel van smart.
Hoor! ’t is het lied der eng’len, 
zingend van liefd’ en vreê,
ruisend uit ’s hemels zalen, 
over de glazen zee.
Refrein
Veilig in Jezus’ armen, 
veilig aan Jezus’ hart; 
dáár in Zijn teer erbarmen, 
daar rust mijn ziel van smart.
 

2.Veilig in Jezus’ armen,
vrij bij mijn Heer en Borg;
vrij van ’t gewoel der wereld,
vrij van verdriet en zorg;
vrij van de vrees en twijfel,
vrij van der zonden macht;
nog slechts een weinig lijden,
nog slechts een korte nacht.
Refrein

3.Jezus, mijn dierb’re Toevlucht,
Jezus, Gij stierf voor mij!
Dat op die Rots der eeuwen
eeuwig mijn hope zij!
Heer, laat mij lijdzaam wachten,
totdat het duister vliedt
en ’t oog aan gindse kusten
Uw heillicht gloren ziet.
Refrein

Daar ruist langs de wolken

Lied 33 uit de Zangbundel van Johannes de Heer

1 Daar ruist langs de wolken een lief’lijke Naam,
die hemel en aarde verenigt te zaam,
Geen naam is er zoeter en beter voor ’t hart,
Hij balsemt de wonden en heelt alle smart.
Kent gij, kent gij, die Naam nog niet?
Die Naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied!

2 Die naam is naar waarheid mijn Jezus ook waard,
want Hij kwam om zalig te maken op aard;
zo lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf,
genade bij God door Zijn zoenbloed verwierf.
Kent gij, kent gij, die Jezus niet,
die om ons te redden, de hemel verliet?

3 Eens buigt zich ook alles voor Jezus in ’t stof
en d’ Engelen zingen voortdurend Zijn lof.
O mochten w’ om Jezus verheerlijkt eens staan,
dan hieven wij juichend de jubeltoon aan:
Jezus, Jezus, Uw naam zij d’ eer,
want Gij zijt der mensen en engelen Heer!

Ere zij God

Lied 48 uit de Zangbundel van Johannes de Heer.

Ere zij God, ere zij God,
in den hoge, in den hoge, in den hoge.
Vrede op aarde, vrede op aarde,
in de mensen een welbehagen.

Ere zij God in den hoge, 
Ere zij God in den hoge.
Vrede op aarde, vrede op aarde,
in de mensen een welbehagen.
In de mensen, een welbehagen, een welbehagen.
Ere zij God, ere zij God,
in den hoge, in den hoge, in den hoge.
Vrede op aarde, vrede op aarde,
in de mensen een welbehagen.
Amen, amen.

Heer, ik hoor van rijken zegen

Lied 132 uit de Zangbundel van Johannes de Heer

1 Heer, ik hoor van rijke zegen,
die Gij uitstort keer op keer;
laat ook van die milde regen
dropp’len vallen op mij neer.
Ook op mij, ook op mij,
dropp’len vallen ook op mij.

2 Ga mij niet voorbij, o Vader,
zie hoe mij mijn zonde smart.
Trek mij met uw koorden nader,
stort uw liefd’ ook in mijn hart.
Ook in mij, ook in mij,
stort w liefde ook in mij.

3 Heil’ge Geest, wil niet voorbij gaan:
Gij geeft blinden d’ ogen weer!
Wil, o wil nu bij mij stilstaan.
Werk in mij met kracht, o Heer!
Ook in mij, ook in mij,
werk ook door uw kracht in mij!

4 Wil m’ o Heiland, niet voorbij gaan.
Doe mij leven U nabij;
zie mij zuchtend aan uw zij staan;
roept Gij and’ren, roep ook mij.
Ja, ook mij, ja ook mij;
roept Gij and’ren, roep ook mij.
5 Liefde Gods, zo rein, zo krachtig,
bloed van Jezus, rijk en vrij,
Gods genade, sterk en machtig,
o, verheerlijk U in mij.
Ook in mij, ook in mij,
o, verheerlijk U in mij.

6 Ga mij niet voorbij, o Herder!
Maak mij gans van zonden vrij.
Vloeit de stroom van zegen verder,
zegen and’ren, maar ook mij.
Ja, ook mij, ja ook mij,
zegen and’ren, maar ook mij.

Voorwaarts Christenstrijders Lied 106 Zangbundel van Johannes de Heer

1. Voorwaarts, Christenstrijders, drukt uws Konings spoor.

Met Zijn heil’ge kruisvaan gaat ons Jezus voor.

Weest voor Zijn bevelen, wat u dreigt, nooit doof.

Toont, hoe bang ’t u worde, in Zijn woord geloof.

Refrein

Voorwaarts, Christenstrijders, drukt uws Konings spoor;

met Zijn heil’ge kruisvaan gaat ons Jezus voor.

2. ’t Was Zijn woord bij ’t scheiden: volg Mij onvervaard.

Ook u wordt verdrukking, smaadheid niet gespaard.

Maar Ik heb verwonnen ’s werelds vorst; Zijn macht

zal uw trouw beproeven. Waakt! Strijdt in Mijn kracht.

Refrein

3. Voorwaarts, opwaarts, broeders, werpt Zijn sterkte neer;

velt wie tegenstreven, ’t geldt uws Konings eer.

Hij heeft overwonnen, heerst op ’s Vaders troon;

strijdt, volhardt ten einde ’t Geldt Zijn eer, uw kroon.

Refrein

O Kom, O Kom Immanuël

O kom, o kom, Immanuël 
Verlos uw volk, uw Israël
herstel het van ellende weer
zodat het looft uw naam o Heer
Weest blij, weest blij, o Israël 
Hij is nabij Immanuël

O kom, Gij wortel Isaï 
verlos ons van de tirannie
van alle goden dezer eeuw
o Herder, sla de boze leeuw
Weest blij, weest blij, o Israël 
Hij is nabij, Immanuël

O kom, o kom, Gij Oriënt
en maak uw licht alom bekend
verjaag de nacht van nood en dood
wij groeten reeds uw morgenrood
Weest blij, weest blij, o Israël
Hij is nabij, Immanuël

O kom, Gij sleutel Davids, kom 
en open ons het heiligdom
dat wij betreden uwe poort
Jeruzalem, o vredesoord
Weest blij, weest blij, o Israël
Hij is nabij, Immanuël !

17. AFSLUITING

Vanaf 1946 had Nijemirdum weer een Nederlands Hervormde Kerk waar HV’ers en Hervormden uit Nijemirdum naar toe gingen. De HV ‘ers uit Oudemirdum en Sondel gingen nu naar de kerk in hun eigen dorp. Oudemirdum, Nijemirdum en Sondel werd één gemeente met voortaan twee dominees. Een dominee woonde in pastorie in Oudemirdum en een in het vroegere schoolhuis in Nijemirdum. De dominee uit Oudemirdum had zijn woonplaats onder zijn hoede en de dominee werd herder van Nijemirdum en Sondel. Beide dominees hadden ieder een evenveel aantal leden. Zij wisselden regelmatig met alle drie kerken van diensten. Zo bleef deze situatie 25 jaar in stand. Er kwam in 1971 een verandering doordat er voortaan maar een dominee meer zou zijn die zijn woonplaats had in de pastorie Oudemirdum. Deze voorganger kreeg alle drie dorpen onder zijn hoede. Er werden zondags hulppredikers ingezet. De pastorie van Nijemirdum, die dus eerst een schoolmeestershuis geweest was, werd nu bestemd tot een kosterswoning. Later is de Ned. Hervormde Kerk – de vroegere HV-kerk – in Nijemirdum gesloten en verkocht als woonhuis

Twintig jaar lang heeft de periode geduurd van de afscheiding door de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband in Nijemirdum, Oudemirdum en Sondel van 1926 – 1946. Gedurende al die moeilijke jaren – door de financiële crisis uit de dertiger jaren en de Tweede Wereldoorlog – heeft er een diepere indringende verkenning en studie plaatsgevonden omtrent ieders persoonlijke plaats ten aanzien van de Bijbelopvatting.

Achteraf is het allemaal heel gemakkelijk te oordelen en/of te veroordelen met de wijsheid en de kennis van nu. Vraagt u zichzelf niet eens af wat uw mening is als u gevraagd wordt of u de Bijbel letterlijk moet nemen of niet? Heeft volgens u de slang zintuiglijk waarneembaar gesproken? Wat zou u gedaan hebben als u die keuze had moeten maken als u in 1926 gevraagd was met welke richting u mee zou gaan? Hebben wij allemaal niet de behoefte om eens dieper op zaken in te gaan en de oppervlakkigheid achter ons te laten. Vaak wordt die vraag gesteld maar nu moesten de kerkmensen uit Nijemirdum, Oudemirdum en Sondel die keus maken zonder veel tijd om er over na te denken.

Welnu, laten wij zo deze periode bekijken en achter ons laten als het gaat om oordelen en veroordelen. Laat ieder de goede dingen eruit halen en de minder goede zaken tot lering laten strekken. Een meningsverschil is niet zo erg: het houdt in dit geval het kerkelijk leven gezond en krachtig. Ieder mag alle dingen onderzoeken als het goede maar behouden blijft.

18. GERAADPLEEGD

  1. Een handjevol Verkenners. Auteurs: GFW Herngreen en J.J. Buskes. Uitgave Baarn 1976.
  2. Woord en Geest, officieel orgaan van de GerKHV.
  3. De kwestie Geelkerken. Een terugblik na 75 jaar door George Harinck (red.)
  4. Radio Gasterlân. Uitzending van 20 mei 2006 door het historisch programma De Gouddoller m.m.v. Dirk Jan de Kleine, Meine Hoekstra, Klaas Muizelaar en Jelte Eppinga
  5. Gemeente Gaasterlân-Sleat.
  6. Scriptie Reinder van Beem, destijds onderwijzer te Sondel.
  7. http://nl.wikipedia.org en www.nijemirdum.info
  8. Protestantse gemeente Balk door de eeuwen heen. Auteur: Yde Jan van de Lageweg.
  9. Een preekstoel in de bagage. Honderd jaar Gereformeerde Kerk Wijckel en Balk. Meerdere voorstudies en alles gerangschikt door H.W. Hoekstra.

10. Overzicht van predikanten die Joden hielpen. Auteur: Drs. G.C.Hovingh

11. www.dhkonline.nl. Website van de Doopgezinde Historische Kring.

12. “Ons Blad”. Informatie van de Protestantse Gemeente van Oudemirdum, Nijemirdum en Sondel. 8e Jaargang nrs. 3-7 met artikelen van Meine Hoekstra.

13. Lezing door Jelte Eppinga uit Sondel voor Het Histoarysk Wurkferbân Gaasterlân in 2017 te Sloten.

14. Geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband in Friesland door Marie-Anne de Harder. @2014

15. Geschiedschrijving door Hendrik Twerda uit Bakhuizen.

16. De geschiedenis van het Christelijk onderwijs in Nijemirdum

1899 – 1999 door Piet Bode, Jantsje Bosma-de Jong en Piet Rienstra.

17. Kaart van Kerkelijk Nederland door Dr. C.N. Impeta

18. HWG-tijdschrift Fan Klif en Gaast 2011 nummers 10 en 11.

19. Kerkscheuring in Oorlogstijd. Oorlog en Vrijmaking in Amersfoort en Utrecht. Boekredactie: Wim Berkelaar en Gerard Raven