VELDWACHTER HENDRIK ARENDS OP DE VLUCHT VOOR JUSTITIE
Dit waargebeurde verhaal heeft plaatsgevonden in het jaar 1887 en heeft in Blija en omgeving – evenals in het anders zo rustige Gaasterland en de Zuidwesthoek van Friesland – veel stof tot praten opgeleverd. Het gaat over Hendrik Arends die in 1841 in Balk geboren was. Hij werd werkman van beroep maar in 1875 koos hij een geheel andere richting. Hij wed veldwachter in Koudum en daarna in Warns, Westergeest en tenslotte Blija. Hij sloeg op 9 maart 1887 op de vlucht voor de justitie wegens het niet-afdragen van gemeentegelden en zeven maanden later werd hij op 3 oktober 1887 teruggevonden als een geraamte in een greppel in de bossen onder Nijemirdum. Hij liet een vrouw en vier kinderen “in behoeftige omstandigheden” achter.
HET GEBOORTEGEZIN
In Fryslân is het gebruikelijk dat aan mensen die je voor de eerste keer ontmoet, de vraag wordt gesteld: “Wie zijn je ouders en waar kom je vandaan”. Daarom eerst de afkomst van Hendrik Arends en echtgenote Aafke Piebes Duijff.
Hendrik Arends wordt op dinsdag 5 oktober 1841 om 16.30 uur in Balk geboren op huisnummer 40. Dat adres werd 1 juli 1953 vernummerd in Van Swinderenstraat 16 (zie foto). In de bevolkingsregisters van meerdere gemeenten en in meerdere documenten is zijn geboortedatum 4 oktober te lezen maar in de geboorteakte is duidelijk de datum 5 oktober aangegeven.
Zijn vader is de 52-jarige schipper, koopman, winkelier en grutter Sietze Arends en zijn moeder is Jantje Sibbeles Pietersma. Zo werd zijn vaders voornaam en achternaam geschreven in zijn geboorteakte. Maar op 31 december 1811 staat in de akte van geslachtsnaamaanneming in Gaasterland dat de grootvader van Hendrik, Aarnt Sitzes, voor zichzelf en voor zijn kinderen en kleinkinderen de geslachtsnaam Aarnts aanneemt. Maar zijn handtekening zet hij met Aarint. Al vrij snel daarna werd in alle akten de geslachtsnaam van Arends gebruikt. Er werd destijds niet zo nauw gekeken met de juiste schrijfwijze. De naam Sietze werd ook wel geschreven als Sijtse, Sijtze, Sitze, Sytse of Sytze. Hij verklaart dat de nieuwe achternaam moet gaan gelden voor zijn kinderen Sitze (1788); Anke (1792) en Jan (1794) die geboren zijn uit zijn echtgenote Pijttie Pijtters. Nadat zij overleden was, krijgt Marie Petrus Cramer als zijn huisvrouw een dochter Truike die ook de nieuwe achternaam krijgt.
Sietze, de vader van Hendrik Arends werd geboren op 16 maart 1789 in Balk. Hij was eerst getrouwd op 6 juli 1809 in de Nederlands Hervormde Kerk te Balk met Kaatje Jacobs Borman, (ook wel Borneman geschreven), geboren op 15 augustus 1783 in het nabije Nijega. Haar voornaam wordt in akten ook wel geschreven als Katie of als Katharina.
Uit dit eerste huwelijk van zijn vader werden Hendrik zijn halfbroers en zusters geboren:
Jannigje Arends * 1811 – † 1816
Pietje Arends * 1812 – † 1892 te Grouw
Arent Arends * 1814 – † 1896 in Holland Michigan USA. Woonde daar in 1860.
Maria Arends * 1816 -† 1818
Jakob Arends * 1818 – † 1847 zonder beroep
Moeder Kaatje Jacobs Borman overleed op 13 november 1827 in Balk
Vader Arends was eerst schipper. Waarschijnlijk begon hij in 1824 met een nieuw beroep als grutter. Hij liet daarom de volgende advertentie plaatsen in de Leeuwarder Courant van 11 juni 1826:
Het scheepvaartmuseum in Sneek gaf de onderstaande toelichting over de scheepsmaten:
“Het veerschip zou daarmee 11,076 centimeter lang zijn geweest. En 3,266 meter breed. Mogelijk werden hier nog de oude maten bedoeld, het duurde soms lang voordat iedereen ook echt met het nieuwe metrieke stelsel ging werken. Dan is het erg afhankelijk van de plaats waar het schip is gebouwd of gemeten, de ene el was de andere niet, daar zat soms centimeters verschil tussen. In Friesland werd voor zover ik weet vooral gewerkt met de Amsterdamse el, dan zou het veerschip zo’n 7,75 meter lang zijn geweest. Veerscheepjes van die maat waren er wel maar het komt mij wat kort over. Ik zou uitgaan van het nieuwe metrieke stelsel en dus van één el is één meter enz.: lengte 11,076m x breedte 3,266m.
Jelle Koenen, Scheepvaartmuseum”
Vader Sietze Arends hertrouwde een half jaar na het overlijden van zijn vrouw op 20 mei 1828 in Leeuwarden met Jantjen Sibbeles Pietersma. Zij was 16 maart 1789 in Balk geboren als dochter van Sibbele Pieters Pietersma en Aukjen Jans Jongstra.
Maar bruidegom Sietze had nogal wat onroerende goederen en daarom had het bruidspaar op 13 mei 1828 bij de notaris een akte laten opmaken met huwelijkse voorwaarden. Daaruit kwam naar voren dat Jantjen alleen “lijfgoederen” meenam in het huwelijk.
Jantjen Sibbeles Pietersma had bij huwelijk een dochter Aukje Sjoerds Duinnaar Pietersma, geboren op 22 februari 1823 in Balk. De 3e voornaam Duinnaar is opmerkelijk. Deze dochter overleed 31 juli 1870 in Leeuwarden.
Door familie Arends zelf ingevuld formulier bij de volkstelling.
(kopie uit bron: www.langsdeluts.nl)
De overige kinderen waren:
Jan Arends (* 1829 – † 1849) schippersknecht
Antje Arends (* 1830 – † 1834)
Sibbele Arends (* 1832 – † 1862 te Woudsend, schippersknecht
Pieter Arends (* 1834 – † 1907 te Wolvega), grofsmidknecht
Bart Arends (* 1836 – † 1920 in Balk), boerenarbeider
Hendrik is de zevende in 1841
Willem Nicolaas Arends (* 1844 – † 1923 Deventer, dagloner)
Het leeftijdsverschil tussen het eerste kind van vader Sietze en het laatste kind is 33 jaar. De moeder van Hendrik overlijdt op 11 februari 1861 in Balk en vader Sietze het jaar daarna op 24 november 1862 in Balk.
Of de grootte van dit gezin met 14 kinderen invloed op Hendrik heeft gehad – waarvan hij de één na jongste was – is niet bekend. Op 22 maart 1866 moest hij met 4 andere inwoners van Balk voor de rechtbank in Sneek verschijnen wegens “een belediging met woorden” van een veldwachter. Daarbij was ook zijn broer Willem. De drie andere arbeiders uit Balk waren: Pier Meindert Frankena, Pieter de Jong en Jan Johannes Arends. Zelf heeft Hendrik twee veldwachters als getuigen bij zijn huwelijk en wordt hij uiteindelijk veldwachter. Dat zegt al iets over zijn karakter.
Zijn vader had het nodige aanzien omdat die bij vele verkopingen van onroerende goederen als verkoper betrokken was. Daarnaast deed hij zaken met de familie Poppes, een vooraanstaande boterkoopman in Balk.
HET EIGEN GEZIN VAN HENDRIK EN AAFKE
Het was zondag 8 maart 1868 in Balk toen de 26-jarige Hendrik Arends en de 28-jarige Aafke Piebes Duijff elkaar aannamen tot wederzijdse wettige echtgenoten en zij elkaar verklaarden alle plichten te zullen vervullen die door de wet aan de huwelijkse staat verbonden zijn. Er waren vier getuigen aanwezig om hun belofte te horen en dat waren de beide Balkster veldwachters Johannes Bernardus de Rooij en Pieter de la Rie; Jan Hendriks Doele, aanspreker, en klerk Wiebe Tietema. Zij ondertekenden ook de trouwakte. Wie had toen kunnen bevroeden dat Hendrik 19 jaar en 1 dag later de benen zou nemen en zijn vrouw en vier kinderen in de steek zou laten.
De bruid, Aafke Piebes Duijff, was 2 februari 1840 in huisnummer 141 in Balk geboren. Op 1 juli 1953 is het adres van deze woning gewijzigd in Raadhuisstraat 10 (zie foto). Aafke was een dochter van Piebe Dirks Duijff, timmerknecht en van Antje Luitzens (ook wel als Luitjens geschreven) Bootsma. Bij het huwelijk van Aafke waren beide ouders al overleden. Zij had een broer Luitjen, geboren 19 juni 1843 in Balk maar geen zusters. Wel had zij driemaal een heel jong overleden broertje met telkens weer de naam Dirk. Aafke overleed op 3 mei 1892 in Blija. Hendrik en Aafke kregen vijf kinderen: Jantje; Piebe; Sietze; Jan en Ane. Verderop in dit verhaal is hun levensloop te lezen.
Bij de gemeente Gaasterland staat dit gezin van Hendrik en Aafke te boek als Nederlands Hervormd in Balk. Hendrik is bij zijn huwelijksvoltrekking in Balk arbeider van beroep en later is hij werkman in Ruigahuizen. De oudste dochter Jantje werd 14 mei 1868 in Balk geboren maar overleed 18 februari 1873 in Balk. Na de geboorte van Jantje vond kennelijk een verhuizing plaats van Balk naar Ruigahuizen want het tweede kind Piebe werd op 17 oktober 1870 in Ruigahuizen geboren. Sietze is het derde kind en hij werd op 13 november 1873 ook in Ruigahuizen geboren.
DE CARRIÈRE VAN HENDRIK ARENDS ALS VELDWACHTER De burgemeester van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde verzocht op 25 november 1874 aan de Commissaris des Konings, Van Panhuijs, om het veldwachtersbestand in zijn gemeente met een extra politieman te mogen uitbreiden. De Commissaris berichtte op 7 december 1874 dat hij tegen uitbreiding geen bezwaren had. De nummer één van de voordracht, J.H.G. Blanken uit Hagestein in Utrecht, bedankte voor de functie en toen nam het leven van de gewone werkman Hendrik Arends en zijn gezin een geheel andere wending toen de Commissaris des Konings Van Panhuijs op voordracht van de burgemeester van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde Hendrik Arends op 28 januari 1875 benoemde tot veldwachter over de gehele uitgestrektheid van die gemeente. Zijn jaarwedde werd vastgesteld op 260 gulden. Op 13 februari 1875 volgde de extra aanstelling tot waagmeester in Koudum. Hendrik liet er geen gras over groeien en het gezin vertrok op 24 februari 1875 naar Koudum. Hier gingen ze wonen in A/5B en even later in A/115C.
*foto waagmeester
De boer met pijp is Douwe Sikkes Bangma (1826-1874) van Trophorne. Zijn vrouw Grietje Jentjes Douma produceerde geregeld eerste keur boter en kaas. De foto is genomen op de weekmarkt te Koudum. (archief Mar en Klif/Twerda) In 1850 was het nieuwe logement “Wapen van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde” met stalling in Koudum in gebruik genomen. In dat jaar werd ook de boterwaag toegevoegd. Op maandag brachten de boeren daar hun boter en kaas. De vaten op de voorgrond moesten geijkt worden. (ijken is voorzien van een keurmerk)
Het gezin vertrekt op 24 februari 1875 naar Koudum en dat zal alles te maken hebben met het feit dat Hendrik daar veldwachter is geworden. Dat zal in houden dat Hendrik groot en sterk is geweest omdat het functioneren van veldwachters niet met diploma’s gepaard ging. Zijn lengte was 1.80 meter. Men had volledig vertrouwen in zijn functioneren want een half jaar later op 9 juli 1875 kreeg hij er van de Commissaris van de Koning er een vertrouwelijk baantje bij en dat werd “ijker der botervaten” in Koudum. In 1876 blijkt dat het gezin weer verhuisd is en nu naar Warns waar hun zoon Jan Arends op 25 maart 1876 werd geboren. Waarom alweer zo snel werd verhuisd is niet bekend. Is het een promotie geweest of was het -zoals later zou blijken – dat Hendrik niet goed functioneerde wegens drankmisbruik. Zij vertrekken alweer na twee jaar uit Warns om op 28 september 1878 te verhuizen naar Westergeest waar 22 januari 1879 de jongste zoon Ane geboren werd. Dat jaar 1879 verkopen 5 erfgenamen van de familie Duijff drie woningen in Ruigahuizen. Hendrik en Aafke horen daar ook bij en met 5 personen mogen ze de opbrengst van f. 2112,00 verdelen. Financieel een mooie opsteker.
In Westergeest blijven ze ook weer niet lang want op 21 juli 1880 is de uitschrijving naar Blija, huizing 20, in de gemeente Ferwerderadeel. Daar komt alles tot stilstaand totdat de fatale datum van 9 maart 1887 zich aandient en het gezin uiteen zal vallen.
Een werkman hoeft geen geoefend schrijver te zijn. Dat blijkt ook uit de handtekeningen van Hendrik in zijn beroep van veldwachter. Maar gaandeweg wordt dat steeds beter en is de laatste handtekening van hoge kwaliteit.
Trouwakte 1868. Hendrik was arbeider
Geboorteakte 1868 Beroep: arbeider
Geboorteakte 1870 Beroep: arbeider
Geboorteakte 1873 Beroep: arbeider
Geboorteakte 1876 Beroep: Veldwachter
Geboorteakte 1879 Beroep: Veldwachter
Bij de laatste 2 geboorteaangiften gebruikt Hendrik zijn volledige voornaam niet meer in de handtekening evenals de patroniem S. van zijn vader. De laatste twee zijn krachtiger handtekeningen als bij huwelijk en eerste drie geboorten. Met name de letter H in laatste handtekening geeft meer stijl te zien dan de eersten. Het was in de tijd dat niet ieder een schoolopleiding volgde wat Hendrik en Aafke dus kennelijk wel gedaan hebben. Hendrik zal nu vaker hebben moeten schrijven om aantekeningen te maken voor zijn processen-verbaal.
AANLEIDING EN VOORTVLUCHTIG
De burgemeester Johannes Jacobus Cannegieter Hzn. van de gemeente Ferwerderadeel in Ferwerd, heeft Hendrik Arends uit Blija meerdere malen aangesproken op zijn misbruikmaken van “sterken” drank. Hij schrijft: “In de laatste tijd is Hendrik Arends zo vaak en zo ernstig door mij gewaarschuwd. Hij heeft getoond onverbeterlijk te zijn”. In tegenstelling tot eerdere gemeenten waar Hendriks kortdurend veldwachter was, heeft Hendrik in Blija iets meer dan zes jaar lang het beroep van veldwachter uitgeoefend.
Dat kan duiden op lankmoedigheid van de burgemeester of dat Hendrik in Blija de eerste jaren goed functioneerde. Maar hoe het ook gegaan is; het feit is dat de gemeenteontvanger en een gemeenteambtenaar bij hun burgemeester de boodschap heeft gebracht dat Hendrik Arends gemeentelijke gelden heeft verduisterd die hem waren gegeven om iemand anders te betalen. Nergens is het exacte bedrag gemeentelijk vastgelegd maar het is duidelijk dat het een groot bedrag is want de burgemeester onderneemt nog dezelfde dag nog actie als blijkt dat Hendrik Arends op de vlucht is. Als het om twee of drie centen gegaan zou zijn dan had deze affaire niet plaatsgevonden. Verder in dit verhaal zal blijken dat het om een bedrag gaat van f. 70, 83. Dan is voor de burgemeester de maat vol en gaat hij Arends op het matje roepen. Het is dan woensdag 9 maart 1887 en dat blijkt later een catastrofale dag te worden voor Hendrik Arends zelf, zijn vrouw en zijn gezin.
Het is een frisse dag na een koude en droge schaatswinter met een temperatuur van rond de twee graden Celsius. Het is een dag dat langzamerhand de winter achter zich gaat laten en naar een mooi voorjaar wil overgaan. Hendrik gaat op weg in zijn uniformkleding met revolver en patronen. Hij kleedt zich in een overjas vanwege de koude buitenlucht. Zou hij met slaande deuren vertrokken zijn of gedreigd hebben dat hij niet weer thuis zou komen? Uit een brief van de financieel benadeelde school in Warnsveld werd de vlucht als “heimelijk” omschreven. Er is toch ergens sprake geweest dat Arends eens uitsproken heeft naar het buitenland te willen vluchten. Dat laatste kan een dag later worden opgemaakt uit het opsporingsbericht van de burgemeester waarin hij aangeeft dat Arends waarschijnlijk naar Amerika is vertrokken. Het zou kunnen dat hij naar zijn halfbroer Arent Arends wilde die in Holland Michigan woonde. Er is dus ergens sprake geweest van een ontvluchtingsdreiging. Hendrik gaat echter niet naar de burgemeester maar waar hij wel heengaat dat weet hij zelf alleen. Tijdens zijn vlucht moet hij zich toen gerealiseerd hebben wat de consequenties hiervan zullen zijn. De vlucht zal worden opgevat als een schuldbekentenis want iemand die niets heeft te vrezen, zal zijn waarheid wel gaan vertellen.
Hendrik moet toch gedacht hebben aan de vooral financiële consequenties van het verlaten van zijn vrouw, kinderen en zijn eigen en het gezinsaanzien in hun woonplaats Blija. Van zijn kinderen zal toch later in een kleine gemeenschap gezegd worden: “die?, die is één van Hendrik de vluchter”. Hij zal zich toch ook gerealiseerd hebben dat hij als veldwachter ontslagen zal worden. Hij kan niet ongezien blijven want bij ontdekking zal zeker gevangenisstraf zijn deel worden met terugbetaling van de verduisterde gelden.
Hij komt die dag, avond en nacht niet thuis en de paniek is in huize Arends binnengedrongen waar zijn vrouw en vier zonen op hem wachten. Er wordt direct melding gemaakt bij de burgemeester in Ferwerd van de verdwijning. Het is de vraag of zij Hendrik persoonlijk in hun gezin nodig hebben of alleen als inbrenger van het gezinsinkomen. Het is ook de vraag hoe Hendrik in het gezin gefunctioneerd heeft want het is natuurlijk niet voor niets geweest dat Hendrik door de burgemeester gewezen is op het gebruik van “sterke” drank. De verdwijning van Hendrik zal de komende maanden heel veel extra werk vragen van burgemeester Cannegieter. Want men in Blija nog niet weet, is dat Hendrik de 10e maart 1887 in zijn vroegere standplaats Koudum is aangekomen. Hij vlucht dus in de richting van zijn familie en bekenden. Wanneer Amerika het reisdoel zou zijn geweest, dan had hij wel een andere reisroute genomen. Als je niet ontdekt wilt worden dan is deze route niet de meest verstandige keus. Binnen een dag staat hij dus in de herberg bij de 49-jarige logementhouder Hendrik Durks Jaarsma aan de Hoofdstraat.
Gelet op zijn drankmisbruik zal hij hier vaker geweest zijn. Hendrik Arends heeft genoeg geld bij zich en heeft waarschijnlijk een voorraadje alcohol nodig. Dat Hendrik daar binnen een dag in Koudum aankomt is niet direct aannemelijk als hij dat lopend gedaan zou hebben want van Blija naar Koudum is niet direct een afstand om in een dag lopend af te leggen. Het is nog in de tijd dat er geen fietsen waren, geen auto’s, geen brommers en geen vliegtuigen. Maar het zou best eens kunnen zijn dat hij van de trein gebruik gemaakt heeft. Een logische beredenering zou kunnen zijn dat hij van Blija naar Leeuwarden is gelopen en daar ergens heeft overnacht omdat het lokale treintje “Het Dokkumer Lokaaltje” er nog niet was. Wel was er de op 16 juni 1883 in gebruik genomen spoorlijn Leeuwarden – Sneek. Als vervolg daarop boemelde op 8 november 1885 voor de eerste maal een trein van Sneek naar Stavoren. Daar zou hij wel eens gebruik van hebben kunnen gemaakt. Geld voor vervoerskosten was immers het probleem niet. Hij zal op het station in Molkwerum uitgestapt zijn om naar Koudum te lopen. Hij hangt aan logementhouder Hendrik Durks Jaarsma het verhaal op dat hij op pad was gestuurd voor een surveillance naar Stavoren. Hij wilde zich daarvoor nu in burgerkledij steken. Logementhouder Jaarsma leende hem een nieuwe broek en Hendrik Arends kocht van een kleermaker een blauwe veekoperskiel. Hij stemde in met de voorwaarde dat hij de nieuwe broek dezelfde avond bij Jaarsma terug zou komen brengen maar die belofte is hij nooit nagekomen. Logementhouder Jaarsma bleef achter met een van Hendrik in bewaring genomen overjas, de uniformjas, de broek en de pet en nog enige kleinigheden. Vier dagen later gaat Jaarsma met dit verhaal naar de burgemeester Nicolaas Johannes van der Worm in Koudum. Hij vraagt de burgemeester te bemiddelen om zijn nieuwe broek terug te krijgen en hij vertelt erbij dat Hendrik Arends thans veldwachter is in Blija. De laatste mededeling in de brief die de burgemeester aan zijn collega in Ferwerd schrijft is dat Arends na zijn vertrek op 10 maart waarschijnlijk nog “een nacht in Warns heeft vertoefd en toen de weg naar Hemelum is ingeslagen, doch waar hij vervolgens is gebleven, is nog onbekend”. Het zal het laatste levensteken van Hendrik Arends zijn waarmee de familie op de hoogte werd gebracht.
OPSPORING
Na ontvangst van deze brief schrijft burgemeester Cannegieter een brief naar zijn ambtsgenoot in Koudum met de mededeling dat het opsporingsbericht met het signalement spoedig in het politieblad zal komen te staan.
De burgemeester van Ferwerderadeel heeft het op 10 maart 1887 vreselijke druk gehad met de maatregelen om Hendrik Arends op te sporen. Hij heeft meerdere brieven, kennisgevingen en opsporingstelegrammen verzonden naar officiële instanties. Hij moet dus wel signalen hebben gekregen dat het een serieuze vlucht is nu Hendrik Arends na één nacht afwezigheid niet teruggekeerd is. Dat is te lezen in het door hem verstuurde telegram aan de Hoofdpolitiecommissaris van Amsterdam en Rotterdam:
“De burgemeester van Ferwerderadeel verzoekt opsporing, aanhouding en bericht van Hendrik Arends, laatst veldwachter te Blija, verdacht van verduistering van gelden. Zijn signalement is: Licht blond haar; Ronde knevel; Aangezicht rond, vol en rood, Gezet en Flink figuur.
Nergens is het exacte bedrag van verduistering van gelden in de archieven van Ferwerderadeel te vinden. In de geheime en openbare gemeenteraadsvergaderingen of besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Ferwerderadeel is met geen woord over deze kwestie genotuleerd. Het bedrag is echter wel zo groot geweest dat men aannam dat hij daarmee de overtocht naar Amerika zou kunnen betalen. De Officier van Justitie brengt hij schriftelijk op de hoogte van de verduistering van gemeentegelden door Arends en dat die sedert gisteren – met achterlating van zijn gezin in hulpbehoevenden toestand – als veldwachter voortvluchtig is.
Hij schrijft dat hij zo vaak en zo ernstig door hem is gewaarschuwd en steeds weer getoond heeft onverbeterlijk te zijn. Voorts schrijft hij dat hij het politiecommissariaat van Amsterdam en Rotterdam een telegram van de verdwijning heeft gezonden. Vanuit Rotterdam is geen bericht gekomen maar de politie van Amsterdam stuurt de burgemeester van Ferwerderadeel op 14 maart al een telegram dat zij tot nu toe Hendrik Arends nergens hebben aangetroffen. Zij gaan wel de passagierslijsten van alle vertrekkende stoomschepen naar New York controleren of hij zich onder de passagiers bevindt. De Commissaris van Koning in Leeuwarden brengt hij 10 maart 1887 ook uitvoerig van de vlucht op de hoogte. De burgemeester vraagt aan hem om Hendrik Arends te ontslaan en te bevorderen dat Hendrik ontslag wordt gegeven als onbezoldigd Rijksveldwachter.
Hij legt de Commissaris de wens voor die al enige tijd in de gemeenteraad leeft om een bezuiniging door te voeren door veldwachters te vervangen door gemeentelijke wegwerkers of door een dorpswachter. Volgens hem kan een wegwerker dit toezicht evengoed doen.
Je moet hiervoor wel geschikt zijn “tegen de daar uit de woudstreken niet zelden binnenkomende bedelaars en landlopers en de haast gedurende het ganse jaar zich in de verschillende vaarwaters vertonende woonschepen met polderwerkers en zo”.
Via de Minister van Justitie komt op 19 maart 1887 de officiële bevestiging van het ontslag en dat in de ontstane vacature wordt voorzien door de benoeming van wegwerker F. Bosch.
BERUSTING MAAR HOE NU VERDER
Het is inmiddels precies een week na de vlucht als burgemeester Cannegieter de politie verzoekt om in het politieblad een opsporingsbericht op te nemen met daarin een duidelijk signalement. Hij heeft zich er dus bij neergelegd dat Hendrik Arends niet meer terugkomt.
In het Algemeen Nederlands Politieblad verschijnt op pagina 2192, nummer 5284 van 1887 de volgende oproep:
De leeftijd moet 45 jaar zijn en de informatie over de veekoperskiel heeft de burgemeester uit de brief gehaald van zijn collega burgemeester uit Koudum. Er werd niet bijverteld dat men gezien heeft dat Arends de afslag vanuit Warns naar Hemelum nam.
Een maand na de verdwijning van haar man, komt op 6 april zijn vrouw op het spreekuur bij de burgemeester in Ferwerd. Hij omschrijft haar als “de verlaten huisvrouw Arends”. Het is natuurlijk voor haar een moeilijke stap om de burgemeester onder ogen te komen omdat hij zo nauw bij de verdwijning betrokken is. Zij vraagt hem om toestemming voor het houden van een collecte in de dorpen Blija en Ferwerd om startkapitaal te hebben zodat zij een nering kan beginnen. Op deze manier wil zij zo in het onderhoud voorzien van haarzelf en haar kinderen van 8, 11, 13 en 16 jaar. Een verzoek dat haar karakter aangeeft, want met een nering moet je naar buiten toe en onder de mensen komen die inmiddels veelvuldig over de verdwijning van haar man Hendrik minachtend zullen hebben gesproken. De burgemeester legt de vraag voor in het college van burgemeester en wethouders. Tot haar groot verdriet wordt de collectevergunning geweigerd met de reden “dat in het geval waarin de bedoelde vrouw verkeert geen ramp gezien kan worden”. Verdere toelichting ontbreekt. Er waren al meer aanvragen geweigerd aan vrouwen wiens man was overleden en dus zou het meten met twee maten zijn. Zij zal verder moeten gaan met zeer schrale inkomsten uit de armenzorg.
De term “geen ramp gezien kan worden” is niet helemaal duidelijk. Krijgt Aafke nu ook nog de schuld van het drankmisbruik en de geldverduistering omdat haar man meerdere malen gewaarschuwd is? Had zij haar man indringender moeten waarschuwen of is de burgemeester bang dat Hendrik verduisterd geld voor zijn gezin heeft achtergelaten.
Er komt een correspondentie op gang tussen de burgemeester van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde, de burgemeester van Ferwerderadeel en de familie Jaarsma uit Koudum over de aangetroffen eigendommen van Hendrik Arends.
De burgemeester van Ferwerderadeel schrijft 24 april een brief aan Hendrik Durks Jaarsma dat hij de politiekleding moet inleveren van Hendrik Arends omdat die eigendom van de gemeente zijn.
Hendrik Durks Jaarsma schrijftop zijn beurt de burgemeester van Ferwerderadeel een brief op 26 april dat hij de politiekleding van Hendrik Arends in zijn bezit heeft. Maar hij wil een vergoeding van zijn aan Arends geleende nieuwe broek en stok. De gemeente Ferwerderadeel weigert dat en vraagt op 4 juni aan de burgemeester in Koudum om bemiddeling want het politie-uniform is van de gemeente. Als Jaarsma weigert dan zou de burgemeester moeten zorgen dat logementhouder Jaarsma op artikel 321 van de Strafwet gewezen wordt en bij weigering vervolgens op artikel 350 van de Strafwet.
Dan komt er een verandering want logementhouder Hendrik Durks Jaarsma is 18 juli 1887 op 49-jarige leeftijd in Koudum overleden. Zijn weduwe Murkje Eeuwes Jaarsma – van der Veer (1839-1888) uit Koudum heeft gehoord of gelezen dat het stoffelijk overschot van Hendrik Arends gevonden is en dat er goederen bij zijn geraamte zijn aangetroffen. In het krantenartikel staat ook een stok met ivoren knop genoemd. Zij stuurt op 17 oktober een brief naar de burgemeester van Ferwerderadeel met de mededeling dat Hendrik Arends bij haar man destijds op 10 maart geweest is. Hij heeft toen volgens haar op een “snode” wijze een stok met ivoren knop en een nieuwe herenbroek te leen meegekregen. Zij schrijft dat zij eigenaresse is en dat Hendrik Arends dit nooit teruggebracht heeft. Zij vraagt de burgemeester om teruggave van de stok.
De burgemeester van Ferwerderadeel wil eerst de politiekleding terug en schrijft daarom een brief naar de Officier van Justitie. De brief is niet verzonden want er staat op geschreven “Ingetrokken”. Waarschijnlijk heeft dat met het overlijden van Jaarsma te maken gehad.
HENDRIK ARENDS WORDT GEVONDEN
Maandagavond 3 oktober 1887 om zes uur komt er na bijna zeven maanden een einde aan de onzekerheid over de verblijfplaats van de voortvluchtige Hendrik Arends. Zijn geraamte wordt dichtbij Nijemirdum aangetroffen aan de weg naar Sondel. Hij was 10 maart voor het laatst gezien toen hij de weg was ingeslagen van Warns naar Hemelum. Hoe hij in Nijemirdum terecht gekomen is, zal nooit opgehelderd worden. Zou hij nog contact gehad willen hebben met zijn familie of kennissen in Gaasterland. Het is niet erg aannemelijk dat hij zich voor altijd in Gaasterland wilde verschuilen want er zijn mensen die hem zullen herkennen. De Gaasterlandse bossen hadden hem natuurlijk via Bakhuizen, Rijsterbos, Rijs, Oudemirdum en Nijemirdum al lopende overdag en nachts beschutting gegeven om niet ontdekt te worden. Zou hij dan via Sondel of Lemmer de route naar Amsterdam of Rotterdam hebben willen bewandelen om zo naar het buitenland te kunnen vertrekken?
Deze macabere vondst had in het bos bij Nijemirdum de aandacht getrokken van een of meer personen. Dat kan een bosarbeider, een jachtopziener, een bosarbeider, een stroper of een gewone wandelaar zijn geweest. Men zal zo maar niet even in een diepe greppel zijn gaan kijken en daar moet dus aanleiding voor zijn geweest. Een mogelijkheid is dat iemand nieuwsgierig is geworden door de ongetwijfeld sterke en onaangename lijkgeur in de naaste omgeving. Ook een mogelijkheid is dat een boswerker de vondst heeft gedaan omdat de greppel in een akkermaalbos lag. In zo’n bos werden de bomen veelvuldig gebruikt voor eikenhakhout. Deze bomen werden om de tien jaar ongeveer geveld om daarna geschild te worden zodat de bast als looistof kon worden gebruikt.
Er werd natuurlijk direct aan een misdrijf gedacht zodat burgemeester Jhr. Mr. Jan Hendrik Karel Frans Van Swinderen van Gaasterland werd ingeschakeld. Hij gaat onmiddellijk met deze melding aan het werk maar het is inmiddels al te donker om alles goed direct te kunnen waarnemen. Hij bericht daarom de twee rijksveldwachters Jan Verpoorten en J. van Westreenen uit Bakhuizen, tevens jachtopziener, en de arts Mr. J.C. Tromp uit Balk dat zij allemaal de volgende morgen in zijn bijzijn persoonlijk naar de plek des onheils moeten gaan. Daarvan maakt hij een verslag en stuurt dat dezelfde dag nog door aan de Officier van Justitie in Heerenveen Hij schrijft:
“dat door hen op de bodem van een anderhalve meter diepe greppel in het akkermaalbos tussen Nijemirdum en Sondel het geraamte van een mens was aanschouwd, met ongedekte schedel, doch overigens gekleed met blauwe kiel, zwarte broek en laarzen, lang ongeveer 1 meter en acht decimeter en waarop zich een ambtspenning bevond van een gekroonde letter W en het woord “Rijkspolitie” met het nummer negentienhonderd drieëntachtig. In de nabijheid van het geraamte lagen enige goederen waarvan het vermoeden doet rijzen dat de overledene Hendrik Arends is, oud vijf en veertig jaren, geboren te Balk, laatstelijk gemeenteveldwachter te Blija en echtgenoot van Aafke Duijff. Hij is de zoon van wijlen de echtelieden Sijtze Arends en Jantje Sibbeles Pietersma.
Toen ik de overtuiging kreeg dat de vorenstaande opgaven overeenkomstig de waarheid blijken te zijn en Dr. Tromp met mij van oordeel was dat er geen tekenen of aanduidingen waren van een gewelddadige dood, in ieder geval geen misdrijf, heb ik gelast het geraamte te kisten en te doen brengen naar een lijkenhuis. De begraving heeft plaatsgevonden op de begraafplaats in Nijemirdum#. Een machtiging van Ued tot het begraven van de van de overblijfselen – niet anders dan beenderen die vergaan zijn -, acht ik niet nodig. De hier gestationeerde rijksveldwachters Jan Verpoorten en J. van Westreenen uit Bakhuizen hebben hiervan proces-verbaal opgemaakt.”.
# De begraving vond 4 oktober 1887 in Nijemirdum plaats in Vak P-4. Dit vak was voor onbekende personen. Er werden daarin ook strandvondelingen begraven. In vak P-3 was 17 maart 1870 een onbekende manspersoon begraven die als drenkeling aan het strand van Nijemirdum was gevonden.
Op 5 oktober 1887 schrijft Van Swinderen aan zijn ambtsgenoot van de gemeente Ferwerdadeel waaronder Blija valt:
Enz. enz. “Er lag een lijk (dat bij onderzoek bleek niet meer dan een geraamte te zijn) met manskleederen, geheel gelijk aan die van den, Hendrik Arends, door U opgevraagd in het politieblad van dit jaar, pagina 486. Uit de voorwerpen, dicht bij het geraamte gevonden, komt het mij voor dat er geen twijfel bestaat of het was werkelijk het lijk van genoemde Arends.
De voorwerpen zijn dan door mij in bewaring genomen en bestaan in een revolver, een geldbeurs met enig geld, overblijfselen van een zakboekje, waarin een bankbiljet (in zeer geschonden toestand) van f. 60,00 en met een huissleutel, een koperen tabaksdoos waarop gegrift “Arends”, en een ambtspenning met een gekroonde W en het nummer 1983 “rijkspolitie”.
U verzoekende van deze mijne bevinding mededeling te doen aan de vrouw van Arends, nodig ik U uit, om tot nog meerdere zekerheid te geraken, mij te berichten of de overzending van den sleutel ook U gewenst voorkomt”.
Vijf dagen later verstuurt burgemeester van Swinderen de ambtspenning van Arends naar de procureur-generaal in Leeuwarden.
Burgemeester Van Swinderen heeft het er maar druk mee. Nu moet de burgerlijke stand van Gaasterland ingelicht worden voor het opmaken van een overlijdensakte. Gaasterlands burgemeester Van Swinderen twijfelt of er een wel acte moet worden opgemaakt en vraagt op 4 oktober schriftelijk advies aan het Parket van de Officier van Justitie in Heerenveen. Die schrijft op 5 oktober terug dat er in dit geval eigenlijk geen overlijdensakte kan worden opgemaakt. “De wet heeft verzuimd daarin te voorzien. Nu bovendien blijkt dat de naam van den overledene niet bekend is en uit zekere gegevens slechts vermoed wordt dat hij een zekere Hendrik Arends kan zijn, zal de bedoelde acte toch nimmer enig bewijs kunnen opleveren. Ook het nummer van de ambtspenning ’t welk volgens Uwen brief van nummer 1983 zoude zijn, kan geen afdoend bewijs voor de identiteit zijn van den overledene met H. Arends opleveren. Tot mijn bevreemding draagt zekere Gerrit Hilles van den Berg, politiedienaar te Oldeboorn, hetzelfde nummer. Ik geef U in overweging de gehele acte maar weg te laten”.
De twijfel is reëel want hoe kan het dat Hendrik Arends hetzelfde nummer 1983 heeft als een collega in Oldeboorn. De vraag is onbeantwoord gebleven.
Ook in de gemeente Ferwerderadeel als zijn woongemeente is geen kennisgeving van de vondst in de burgerlijke stand ingeschreven. Wel heeft de gemeente geweten van zijn overlijden omdat echtgenote Aafke Pieters Duijff bij haar overlijden op 3 mei 1892 als weduwe in de burgerlijke stand van Ferwerderadeel werd vermeld.
HET NIEUWS GAAT ALS EEN LOPEND VUURTJE ROND
De Leeuwarder Courant van 5 oktober 1887 zorgt ervoor dat heel Friesland nu kan weten dat er eindelijk een eind aan de onzekerheid is gekomen aan de vraag waar Hendrik Arends gebleven zou zijn. Deze editie vertelt meer dan dat de burgemeester aan de Officier van Justitie en zijn collega van Ferwerderadeel bekend heeft gemaakt. De krant was snel en goed op de hoogte en vooral dat Hendrik op zijn vlucht Koudum had aangedaan.
Wat zal het voor het gezin Arends deze 5 oktober een wrange dag zijn geweest. Eindelijk is er dan na 7 maanden duidelijkheid dat echtgenoot en vader overleden is. Wel is het zeer bijzonder dat dit bericht juist op deze 5e oktober hen ter ore zal zijn gekomen, want het is vandaag precies de 46e geboortedag van Hendrik. In plaats van dat het gezin zoals alle jaren deze dag even feestelijk stil zal hebben gestaan bij het vieren van zijn verjaardag, dan is er nu het dodelijke nieuws. Het zal een eigenaardige zwarte dag zijn geweest dat voor altijd in het geheugen van de nabestaanden zal zijn gegrift.
# Toelichting wikepedia.org. “Bukskin of wolleer, vroeger ook gespeld als buxkin, is een dikke, licht geruwde stof die heel of half geschoren is. De stof werd geheel of gedeeltelijk uit wol vervaardigd en werd gebruikt voor herenkleding. Het woord komt van het Engelse buckskin en betrof het vaalbruine leer van de gemzenbok. Later is het woord overgegaan op bovengenoemde stof”.
Foto van een bukskin broek.
Dit nieuws trekt de aandacht tot buiten de Friese provinciegrenzen. Op 8 oktober verschijnt het nieuws in “Nieuws van den dag” uit Amsterdam. Het meldt de extra toevoeging dat het lijk daar misschien al vanaf april heeft gelegen met o.a. een dichtgeknoopte zakdoek waarin de geldmiddelen zaten.
Het “Nieuws van de dag” brengt het bericht op 8 oktober 1887 dat Arends reeds in maart gesignaleerd was in het Politieblad. In de “Oprechte Steenwijker Courant” van 17 oktober 1887 staat hetzelfde bericht.
’t Vliegend Blaadje. KLEINE COURANTE VOOR HELDER, NIEUWEDIEP EN TEXEL van 15 oktober 1887 schenkt ook aandacht aan deze zaak.
Hendrik Arends werd in zijn signalement omschreven als “Flink en gezet”. Met deze omschrijving valt het op dat hij dus in een periode van iets meer dan een half jaar in de greppel van het Nijemirdumer bos tot een compleet geraamte is geworden dat niet meer herkenbaar was. De ontbinding is dus erg snel gegaan. Er waren dat jaar geen extreme weersomstandigheden geweest. Het eerste kwartaal dat jaar liet een koude, droge schaatswinter zien en in de periode van 1 mei tot en met 30 september was het een normale, weliswaar zeer droge zomer.
Het Staatsbosbeheer in Gaasterland (Ronald Schouten) heeft op 5 juli 2021 op verzoek een analyse geschreven. Hierin staat letterlijk: “Ik benader het vanuit de ecologie, hetgeen betekent dat wat er met het stoffelijk overschot van Hendrik is gebeurd, feitelijk hetzelfde is als wat er met bijvoorbeeld het kadaver van een Ree gebeurt. De bouwstoffen zijn immers dezelfde. In de ecologie kun je een tweedeling aanbrengen tussen producenten en reducenten. Producenten bouwen materie op (denk bijvoorbeeld aan bomen). Reducenten breken materie af (denk bijvoorbeeld aan schimmels). Beiden hebben elkaar nodig en creëren een eeuwigdurende kringloop, aangedreven door de energie van de zon. In haar meest complexe vorm komt ze voor in bossen wereldwijd. Vergeef me het enigszins onsmakelijke taalgebruik, maar een kadaver vormt in de natuur een zeer aantrekkelijke hap. Het dier (in dit geval een mens) heeft in zijn of haar leven een grote voorraad eiwitten opgebouwd (in de natuur bepaald niet ruim voorradig), die nu in één keer beschikbaar komt voor talloze liefhebbers, de eerdergenoemde reducenten. Die zijn ervan groot tot klein. De Gaasterlandse natuur was in 1887 ook al behoorlijk gedegradeerd, waardoor grote aaseters zoals de Bruine beer, Wolf, Lynx, Vale Gier, Arend en Raaf al lang uitgeroeid waren. (Wellicht met uitzondering van de Raaf).
Zij beginnen meestal als eerste van het kadaver te eten. Ze scheuren het vlees open, waardoor het contactoppervlak voor bacteriën en schimmels enorm toeneemt. Dat was bij Hendrik niet het geval. Maar ook allerlei kleinere dieren die niet strikt vegetarisch leven, laten zo’n buitenkans aan hoogwaardig voedsel niet aan zich voorbijgaan. Denk bijvoorbeeld aan dassen, ratten, maar ook aan katten. Ook zij vergroten het contactoppervlak voor schimmels en bacteriën steeds verder, hetgeen weer de weg vrijmaakt voor andere reducenten zoals wormen en vele andere bodembewonende organismen. Dat gaat zo door tot ze op het hardste materiaal stuiten, de botten. Zie daar het geraamte dat na een half jaar resteerde. De ontbinding van het lichaam heeft plaatsgehad in het zomerseizoen (relatief hoge temperaturen), in de greppel van een beschaduwd bos (relatief vochtige omstandigheden). Dat zijn ideale omstandigheden voor met name de kleinere reducenten om hun werk te doen. (Denk maar aan de richtlijnen voor het goed functioneren van een composthoop.) Dat het gezette lichaam van Hendrik in een half jaar is gereduceerd tot een geraamte is dan ook zeer aannemelijk”.
Maar hoe kwam Hendrik in die anderhalve meter diepe greppel terecht. Het lijkt erop dat zijn dood een natuurlijke oorzaak geweest is. Zou hij erin geduwd zijn? Was hij onwel geworden of te vermoeid. Wie zal het nu nog zeggen. Er heeft geen overval of beroving plaatsgevonden want revolver en munitie liggen er nog evenals de contante gelden en het bankbiljet. Hoe kan het dat een geraamte in staat van ontbinding gedurende zeven maanden niet eerder opgemerkt is. Het kan zijn dat het in een zeer dicht gedeelte van de akkermaal in de Lyklamabossen heeft gelegen. In 1840 maakte W. Eekhoff, stadsarchivaris van Leeuwarden, een “handboek voor reizenden door de steden en voornaamste oorden van de Provincie Friesland”. Daarin beschrijft hij: “Als wandeling rondom het dorp Oudemirdum is er geene aangenamer, dan van hier op Nijemirdum en Sondel, van daar naar het Lijklamabosch en verder westwaarts dwalende door het heuvelachtig woud tot naar den vermelde houtweg en langs dezen naar de zuidzijde van het dorp. Maar die koers is zonder gids moeijelijk te vinden en dient ook geene doortrekkende reizigers”. Bij zijn geraamte werden zijn spullen gevonden die zorgvuldig waren neergelegd en dus is hij er niet na een worsteling neergelegd of plotseling ingevallen. De zakdoek die als portemonnee had gediend was misschien een onderdeel geweest van de veekoperskiel die hij in Koudum had gekocht. Bij een blauwe veekoperskiel werd meestal een rode zakdoek rondom de hals gedaan. Die greppel kan als slaapverblijfplaats hebben gediend maar een greppel is meestal gemaakt voor waterafvoer. Het zal dus een droge greppel zijn geweest. Het lijkt allemaal weloverwogen en zorgvuldig geweest van Hendrik.
FINANCIELE AFWIKKELING
Het is 5 oktober als burgemeester Van Swinderen de Nederlandsche Bank in Amsterdam het beschadigde bankbiljet van 60 gulden heeft toegezonden. Per kerende post schreef de directie van de Nederlandse Bank “Wij kwamen in het bezit van het gedeeltelijk vernietigde bankbiljet van 60 gulden B.P.6438 nevens uw brief van de 5e dezes ons toegezonden. Tegen de vergoeding van dat billet hebben wij geen bezwaar en wij voegen de derhalve een ander biljet van 60 gulden, BW717 hierbij. Het zal ons aangenaam zijn bericht der ontvangst van U te vernemen”.
Burgemeester Van Swinderen van Gaasterland stuurt een week later op 12 oktober de eindafrekening aan zijn collega van Ferwerderadeel:
“Ik heb de eer Ued. hierbij te doen toekomen de bij het lijk (dat vermoedelijk van H. Arends was) gevonden goederen bestaande in een stok, een koperen zaktabaksdoos, een revolver, een portemonnee, een huissleutel, een zakmes en vier revolverpatronen. Bij het lijk is gevonden een bankbiljet van f. 60,00 en f. 6,56 specie en dat is samen f. 66,56.
Ter zake van de begrafenis is blijkens de hierbij gevoegde nota een bedrag betaald van f. 14,80 zoodat er over is f. 51,76 hetwelk bedrag aan U per postwissel zal worden overgemaakt onder aftrek van de kosten deswegen.
Ofschoon het volstrekt niet zeker is dat het lijk is van Arends (ik vermoed het wel maar het was niets dan een geraamte en dus niet te herkennen), maak ik geen bezwaar de overgeschoten gelden aan U over te maken.
Van een bij mij ontvangen schrijven van een zekeren Castelein voeg ik hierbij eene copie. Ik noodig Ued. uit mij, na ontvangst van de postwissel, om dit te berichten’.
Een zekere Castelein uit Leeuwarden heeft 5 oktober 1887 die brief geschreven. “Zoo even las ik in de Leeuwarder Courant een bericht over het vinden van een lijk en moet uit de papieren zijn gebleken dat het Hendrik Arends was. In maart j.l. was Arends belast met het bezorgen van 70,83 gulden, hem door de gemeenteontvanger ter hand gesteld. Toen was ik woonachtig te Wanswerd en hoofd van de openbare school. Arends heeft zijne boodschap niet verricht en wordt het ook als de reden aangemerkt waarom hij zijn woonplaats heimelijk verlaten heeft. Mijn verzoek in dezen is dat Ued de gelden, bij het lijk gevonden, niet aan de betrekkingen van den overledene ter hand wilt stellen, maar liever aan het hoofd der gemeente Ferwerderadeel, de burgemeester J.J. Cannegieter daar ik aanspraak maak op hetgeen hij bij zich droeg. Misschien zou Ued. ook dezen weg bewandelen zoo dat ik, mocht dit zijn, Ued mijne verontschuldiging daarvoor aanbiedt”.
Het geldelijke verhaal gaat verder als een dag later op 6 oktober vanuit Blija een brief gestuurd wordt aan de burgemeester van Gaasterland. Die brief is namens de weduwe van Hendrik Arends geschreven door A.W. Bosma, veldwachter te Blija. Hij schrijft: “Op last van den Heer Burgemeester dezer gemeente, om de nagelaten Weduwe behulpzaam te zijn in het schrijven aan Uwe Edelachtbare, zoo moet ik door deze melden dat de Weduwe wel gaarne zoo spoedig mogelijk het geld zou willen ontvangen dat er nog over is met de losse goederen. Zij is hulpbehoevend. Dit is te begrijpen daar zij met 4 kinderen is achtergelaten. Zij vertrouwt dat het verlangde wel spoedig door Uwe Edelachtbare voor elkaar zal worden gebracht”.
Op 15 oktober 1887 schrijft de burgemeester van Ferwerderadeel aan zijn collega in Gaasterland dat het bedrag van f. 51,50 per postwissel in goede orde is aangekomen. Datzelfde gold ook voor het pakket met de stok, tabaksdoos, revolver met 4 patronen, portemonnee en sleutel. Wel vraagt hij naar het ontbrekende zakboekje met aantekeningen en enige “bevelschriften tot betaling” omdat daarover in een courant was bericht.
Burgemeester Van Swinderen schrijft 18 oktober terug dat bij het lijk wel een zakboekje is gevonden, doch dat dit niets anders meer was dan een papmassa, waaruit met zeer veel moeite van het bankbiljet van zestig gulden te voorschijn gehaald kon worden. Geen enkele bevelschrift tot betaling is daarin gevonden. Wel lag er in potloodschrift een stuk van een kwitantie (gekwiteerde nota) van een kleermaker naar de inhoud te oordelen, en niet meer in leesbare zinnen te brengen. De aan u gezonden stok is opgeëist door een zoon van H. Jaarsma te Koudum, van wie Arends hem leende.
Een korte rekensom leert dat Hendrik aan de haal ging met een bedrag van f. 70,83. Bij zijn geraamde werd f. 66,56 aangetroffen zodat hij een bedrag van f. 4,27 heeft uitgegeven. Wat hij daarmee gedaan heeft, is officieel niet bekend. Het zal misschien gebruikt zijn voor een treinkaartje, cafébezoek aan Koudum en aan een bezoek aan een kleermaker voor het kopen van een blauwe veekoperskiel.
Tot zover het verhaal van de vlucht en het einde van Hendrik Arends.
HOE GAAT HET VERDER MET DE VIER ZONEN
Vier opgroeiende zonen waren nu op de verzorging van moeder Aafke Duijff aangewezen. Wat zal die vrouw een vreselijke nare tijd hebben moeten doormaken. Plotseling de verantwoording over 4 kinderen en geldelijk ondersteund door de armenzorg en de minachting waarschijnlijk van dorpsbewoners. De jongens werden er op aangezien en in de puberteitsleeftijd Toen zij op 3 mei 1892 overleed, waren de kinderen wees in de leeftijd van 13,16,18 en 22 jaar.
Het Algemeen Armbestuur van de gemeente Ferwerderadeel ging zich over de jongens ontfermen. Alle 4 jongens zijn uit Friesland vertrokken. Drie zijn naar het buitenland vertrokken en daar overleden. Alleen de zoon Jan is in Nederland gebleven maar overleed in 1957 in Amsterdam. Hoe zou het gegaan zijn als vader Hendrik Arends niet op de vlucht zou zijn geslagen en van die domme dingen had gedaan?
DE 5 KINDEREN VAN HENDRIK ARENDS EN AAFKE PIEBES DUIJFF
- Jantje Arends, geboren 14 mei 1868 te Balk
- Piebe Arends, geboren 17 oktober 1870 te Ruigahuizen
- Sietze Arends, geboren 13 november 1873 te Ruigahuizen
- Jan Arends, geboren 25 maart 1876 te Warns
- Ane Arends, geboren 22 januari 1879 in Westergeest
1. Jantje Arends, geboren 14 mei 1868 in Balk en overleden 18 februari 1873 in Balk;
2. Piebe Arends, werd op 17 oktober 1870 in Ruigahuizen geboren. Op 19 maart 1890 werd hij als inwoner van Blija voor de militaire dienst goedgekeurd. Hij is 1.678 cm lang. Zijn beroep is bakkersknecht bij Pieter Jacobs Jager. In Nederland is Piebe niet meer terug te vinden. De geschiedenis van zijn vader heeft hem waarschijnlijk doen besluiten te emigreren naar de United States of Amerika. Daar neemt hij Pieter als nieuwe voornaam. Als geboorteplaats is Veenklooster opgeschreven terwijl dat Ruigahuizen moet zijn. Hij trouwt (niet in Nederland) met Pieternella Wilhelmina Koets, geboren op 20 oktober 1880 in het Zeeuwse Wissenkerke. Op 29 juli 1957 overlijdt Piebe/Pieter op 86-jarige leeftijd in Zeeland, Ottawa. Zijn vrouw overlijdt daar op 30 oktober 1961.
3. Sietze Arends, geboren 13 november 1873 in Ruigahuizen en overleden op 21 september 1943 in Malang. Hij werd 19 juli 1888 uitgeschreven naar Wolvega maar komt op 4 februari 1891 bij zijn moeder terug vanuit Leeuwarden. Met een handgeld van f. 300,00 vertrekt hij in 1893 naar Harderwijk voor uitzending als koloniaal militair naar Nederlands-Indië. Ook hij zit het in Nederland niet meer zitten. Hij overlijdt daar op 21 september 1943 in Malang als gepensioneerd sergeant van het K.N.I.L.
Sietze gaat naar Nederlands-Indië.
Sietze Arends wordt gekeurd voor de militaire dienst op 20 december 1892. Hij zegt smidsknecht te zijn en in Blija te wonen. Uit de administratie kan een beeld worden gevormd van Sietze. Er staat aangegeven dat hij een lengte heeft van: 1,585 centimeter; rond aangezicht; laag voorhoofd; blauwe ogen; smalle neus; kleine mond; ronde kin; blond haar en blonde wenkbrauwen. Het resultaat was dat hij goedgekeurd werd voor militaire dienst. Drie maanden later meldt hij hem vrijwillig aan voor de beroepsdienstneming op 20 maart 1893 te Leeuwarden. Kennelijk heeft hij geen familiebanden of vriendschapsbanden die hem in Blija houden na alle trammelant met zijn vader. Het kan ook zijn dat het avontuur naar verre vreemde landen hem lokt. Hij wordt weer gekeurd en weer toegelaten. Nu is hij gegroeid tot 1,60 meter. In het keuringsverslag staat dat hij “behept is met verkromming van de tenen en binnenwaartse stand der knieën”. Het is geen bezwaar om toegelaten te worden.
Een dag later tekent hij met ingang van diezelfde dag als soldaat voor zes jaren bij de koloniale troepen voor zowel in als buiten Europa. Hij ontvangt direct f. 300,00 als handgeld en dat is een behoorlijk bedrag in die tijd.
Zijn stamboeknummer wordt 35895. Het bevolkingsregister van Ferwerderadeel noteert dat hij op 21 maart 1893 naar Harderwijk vertrekt “als koloniaal naar Indië “. Op 29 april 1893 vertrekt hij vanuit Rotterdam met de S.S. Salah naar Indië waar hij in juni 1893 arriveert in Batavia. Bij aankomst in Indië gaf Sietze de heer A. Sijbinga, smid in Blija op als contactadres. Hier is hij waarschijnlijk werkzaam geweest. Deze Sijbinga had later Noord als adres in Franeker.
Als dat contact niet meer lukt, geeft hij zijn broer op als adres in Amsterdam, Pieter Nielandstraat 75. Op 5 september 1893 wordt Sietze bij de militie ingelijfd waarbij verklaart geen lid van een kerk te zijn. Hij raakt als fuselier in 1903 gewond tijdens een strafexpeditie van het KNIL-leger naar Korintji aan de westkust van Sumatra in de periode van 12 mei tot en met 4 september 1903. Uit de verslagen blijkt dat deze expeditie veel slachtoffers heeft gekost.
Sietze zijn naam komt weer genoemd op 21 maart 1907 als hij geëngageerd wordt voor een jaar als sergeant. Op 2 april 1908 wordt hem een voortdurend pensioen toegekend van f. 486,00 per jaar. Kennelijk is hij te gewond geraakt om nog verder dienst te doen. Het is voor Sietze een eervol moment geweest toen hem de Dapperheidsonderscheiding werd uitgereikt. Dat was toegekend bij Koninklijk Besluit van 3 juli 1907 nummer 30 voor het 2e halfjaar 1906 in Atjeh. Hij behoorde toen bij het wapen der Infanterie van het KNIL bij het Korps Marechaussee van Atjeh en Onderhorigheden.
Op 21 oktober 1909 doet Sietze Arends in Soembertjoeling geboorteaangifte van een zoon Hendrik Jan. De moeder heeft als naam: Atim n. Hij blijkt op enig moment van haar gescheiden te zijn. Uit de Indische adressenboeken blijkt dat Sietze Arends in 1909 planter werd in Soembertjoeling Malang. In 1914 woont hij in Dampt en in 1924 en werkt bij de firma Stokvis. In 1929 werkt hij bij de firma Stokvis in Weltevreden en van 1932-1941 in is als pensionaris woonachtig in Malang. Zijn laatste adres is in Malang (Blimbing).
In 1930 is een huwelijksafkondiging te vinden van hem en de veel jongere Carola Juliette Kambag Freriks. Zij was 23 juli 1906 in Soerabaja geboren. Hij is dus op dat moment gescheiden. Op 10 december 1936 doet Sietze aangifte van een levenloze dochter bij zijn vrouw Carola. Tenslotte overlijdt hij door een natuurlijke oorzaak op 21 september 1943 in Malang. De begrafenis vond plaats op de Openbare begraafplaats Sukun te Malang. (# Buiten de Erevelden) De Oorlogsgravenstichting (OGS) schrijft van 1945 als overlijdensjaar maar dat is het jaar van constatering. De OGS schrijft dat Sietze bij overlijden een gepensioneerde sergeant bij het KNIL was. Bij zijn overlijden is gemeld dat hij gescheiden was Carola Juliette Kambag Freriks. In zijn stamboekverslag staat dat op 24 oktober 1950 bericht is gedaan aan dochter E. Arends in Djakarta.
Hendrik Jan Arends werd 21 oktober 1909 in Soembertjoeling (Ned.Indië) geboren. Zijn beroep werd planter. Op 8 mei 1940 trouwde hij in Djombong (Ned. Indië) met Hermanna Margaretha Petronella Brus. Zij was op 19 augustus 1908 in Hatert bij Nijmegen geboren. Op 29 december 1939 krijgt zij van de gemeente Amsterdam een paspoort met een geldigheidsduur van 2 jaar. Zij zal snel daarna vertrokken zijn omdat zij op 8 mei 1940 in Djombing, Nederlands-Indië trouwde.
In augustus 1946 kwam zij zonder echtgenoot vanuit Bangkok per vliegtuig weer terug in Amsterdam. Daarbij was zoon Robert Arends, geboren op 26 juni 1946 in Bangkok, Brits Indië. Deze overleed even later op 1 oktober 1946. Zij werden ingeschreven op het adres Stappestraat 24 in Deventer. Hendrik Jan werd 8 november 1946 weer in Amsterdam ingeschreven op het adres Stadhouderskade 82hs. Hier bleef hij tot 17 juli 1947 en werd Hendrik Jan uitgeschreven naar Soerabaja in Nederlands-Indië. In 1948 werd zij weer uitgeschreven naar Nederlands-Indië. Haar zoon Jean Charles Arends, geboren op 31 augustus 1931 in Utrecht, die eerst de achternaam Brus kreeg, bleef in Driebergen-Rijssenburg achter. Van Jean Charles is bekend dat op 25 mei 1973 zijn echtscheiding werd ingeschreven bij de Griffie van de Arrondissementsrechtbank in Amsterdam. Hij was getrouwd geweest Anneke van de Pol. Zij woonden in Amstelveen.
In 1948 werd zij weer uitgeschreven naar Nederlands-Indië. Haar zoon Jean Charles Arends, geboren op 31 augustus 1931 in Utrecht, – die eerst de achternaam Brus kreeg – bleef in Driebergen-Rijssenburg achter. Van Jean Charles is bekend dat op 25 mei 1973 zijn echtscheiding werd ingeschreven bij de Griffie van de Arrondissementsrechtbank in Amsterdam. Hij was getrouwd gewest Anneke van de Pol. Zij woonden in Amstelveen.
Hendrik Jan Arends verdwijnt in een Japans Kamp omdat hij bij de 3e Bataljon Infanterie in Soerabaja hoorde. Er zijn twee kinderen bekend:
1.Dochter Renée Margriet, geboren 4 maart 1949 in het Marine Hospitaal c.o. “Goenoeng Ringgit”(Klakah)
2.Zoon Henkjan Leonard Arends, geboren 9 oktober 1951 in het tijdelijk Borr. Ziekenhuis “Miamare” Gaut.
Dochter Renée Margriet reisde met de het schip Willem Ruijs naar Nederland. Zij vertrok 25 augustus 1955 vanuit Tanjong Priok en kwam op 15 september 1955 in Rotterdam aan.
4. Jan Arends op 25 maart 1876 in Warns geboren, werd op 13 december 1895 voor de militaire dienst gekeurd. Daar werd genoteerd dat het algemeen armbestuur van Ferwerderadeel voogd over hem was. Op 2 augustus 1899 trouwde hij in Amsterdam met Jacoba Meintjes, geboren 15 december 1878 in Groningen. Zij overleed 15 augustus 1927 aldaar. Het overlijden van Jan Arends was op 9 juli 1957 in Amsterdam. Hij woonde in Willemsoord, gemeente Helder. Zijn beroepen staan omschreven als korporaal bij de ziekenverpleging in een militair hospitaal; diende bij de Rijkszeemacht. Tenslotte werd hij conciërge bij de gasfabrieken in Amsterdam.
De grafsteen is op de Algemene Begraafplaats De Nieuwe Ooster Kruislaan 126 in Amsterdam.
Er werden vier kinderen geboren:
- Hendrika Johanna Arends (geb. 25 mei 1900 in gemeente Helder en overleden in 1983). Zij was 30 september 1926 in Amsterdam getrouwd met cementwerker Gijsbertus Wilhelmus Toele.
- Arie Jacobus Marinus Arends (8 juli 1901 in gemeente Helder);
- Petronella Johanna Francisca Arends, geboren op 31 oktober 1903 in Amsterdam; overleden 10 oktober 1987 in Amsterdam. Zij trouwde op 22 december 1927 in Amsterdam met metselaar Johannes Grootenboer, geboren op 28 december 1902 in Amsterdam en aldaar overleden op 4 november 1984.
- Francisca Johanna Arends, geboren 15 november 1905 in Amsterdam. Haar huwelijk was op 16 mei 1928 in Amsterdam met suikerkoker Casper Adrianus Strates, geboren op 14 maart 1904 in Amsterdam. Het echtpaar vertrok uit Amsterdam naar Winssen, gemeente Beuningen. Casper Adrianus overleed 25 november 1987 in Nijmegen. Hij was onderscheiden in de Orde van Oranje-Nassau met Brons.
Arie Jacobus Marinus Arends was elektricien bij de militaire keuring 1.78 meter en hij werd ingedeeld bij de Genietroepen. Hij was Nederlands Hervormd toen hij trouwde op 11 mei 1927 in Amsterdam met de Rooms Katholieke Geertruida Hendrika Grashuis, geboren 4 januari 1903 in Amsterdam. Haar ouders waren Hendrik Bernard Grashuis, ijzervlechter, en Catharina Regina Loman.
De naam van kraandrijver Arie Jacobus Marinus wordt genoemd bij de leden van de NSB-afdeling Amsterdam en bij de mensen die in vreemde krijgsdienst waren gegaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hierbij was hij het Nederlanderschap kwijtgeraakt. Uit zijn persoonskaart blijkt dat hij lid was van de NSKK (Nationalsozialistische Kraftfahrkorps (Nationaalsocialistische Motorkorps) (https://sites.google.com/site/vreemdekrijgsdienst). Ook zijn vrouw werd genoemd als NSB-lid van Amsterdam.
Zij kregen een zoon Jan Arends op 29 mei 1931 in Amsterdam. Deze Jan trouwde op 30 maart 1956 in Amsterdam met J.H. Krom. Arie Jacobus Marinus Arends overleed op 5 april 1977 in Amsterdam.
5. Ane Arends, geboren 22 januari 1879 in Westergeest. Ane werd op 7 november 1896 vanuit Blija ingeschreven in het Armenhuis van Hallum waar hij tot 1 januari 1898 zou verblijven. Hij gaat hij naar Blija terug en gaat wonen bij de familie Dirk Gerbens Feitsma en Marijke Andries Steegstra. Hij kreeg werk als bakkersknecht. Op 28 september 1898 kwam hij negatief in het nieuws omdat hij als bakkersknecht tot 6 weken gevangenisstraf werd veroordeeld wegens verduistering. Bij deze uitspraak woonde hij weer in Hallum. Van deze verduistering zal in zijn omgeving zeker het gezegde te horen zijn geweest: “Een aardje naar zijn vaartje”. Hij werd voor de militaire dienst gekeurd op 21 december 1898 waarbij hij aangaf dat hij geen voogd had en van beroep arbeider was. Zijn lengte was 1.81 meter. Hij werd vrijgesteld wegens broederdienst. Na 1898 is zijn naam in Nederland nergens meer te vinden. De naam Ane Arends komt voor in de scheepspassagierslijsten van 13 augustus 1912 met de boot Potsdam naar New York. Het vertrek was uit Rotterdam. Opmerkelijk fout is dat hij als vrouw te boek staat op de passagierslijst. In Amerika liet hij zijn voornaam wijzigen in Arie. Als geboorteplaats werd Veenklooster geschreven terwijl dat het nabuurdorp Westergeest moet zijn. In Amerika is Willemina Koets zijn echtgenote. Zij was 23 januari 1878 in het Zeeuwse Wissenkerke geboren. De echtgenotes van Piebe en Ane zijn dus zusters omdat Jan Koets en Tannetje Koets-van Haver de ouders zijn. Ane overlijdt op 7 september 1956 in Zeeland, Ottawa, Michigan. Zijn vrouw was 14 oktober 1946 overleden in Zeeland, Ottawa.
AFSLUITING
Met heel veel interesse heb ik dit waar gebeurde verhaal geschreven. Alles heb ik uit de onderstaande bronnen kunnen halen. Het is ontzettend jammer dat ik in het kader van de privacybescherming geen nazaten van Hendrik Arends heb kunnen spreken. Enerzijds is dat bijna onmogelijk doordat de zonen van Hendrik Arends eind 1800 naar Indië en Amerika zijn vertrokken. Anderzijds hebben zeven personen van mij een brief ontvangen met het verzoek om een reactie en foto’s. Helaas heeft nimmer daarop gereageerd.
Wellicht dat publicatie van dit verhaal alsnog zal gaan gebeuren.
JAN GEERT VOGELZANG 2022
GERAADPLEEGDE BRONNEN
https://kranten.archiefalkmaar.nl
http://uitdeoudekoektrommel.com
Gemeentearchief De Fryske Marren.
https://www.online-begraafplaatsen.nl
https://www.zeeuwsarchief.nl/zeeuwen-gezocht
https://sites.google.com/site/vreemdekrijgsdienst
https://www.noardeast-fryslan.nl/website-archief
https://noord-hollandsarchief.nl/bronnen/archieven
https://www.amsterdam.nl/stadsarchief/nieuws/burgerlijke-stand
Archief Ferwerderadeel: Notulen Burgemeester en Wethouders, Notulen Gemeenteraad en Inkomende- en uitgaande brieven 1887.
Archief De Fryske Marren: Register begraafplaats Nijemirdum en het Register van In- en uitgaande brieven 1887.