Rond 1900 schreef Jacob Hepkema (journalist en eigenaar van de Hepkemakrant) boekjes met reisverslagen. In zijn boekje “Uitstapje naar en wandelingen door Gaasterland” staat onder andere een stukje over Oudemirdum en omstreken.
Hij schrijft:
Zo vervolgde ik mijn weg.
Links bevond zich het Fonteinbos, grenzend aan het Kerkehoog. Het bos ontleent zijn naam aan de Fontein, een kom water omgeven door een hoge wal. Enkele jaren geleden was deze kom nog te zien, maar nu verdwenen. De kom werd nooit droog en het water bleef altijd helder. In vroeger tijden trokken vrouwen en meisjes op zondagavond vaak onder het zingen van liederen naar deze onuitputtelijke bron. Ze haalden water voor de maandag. (maandag: wasdag) Toen in het dorp een goede pomp werd geplaatst en regenbakken bijna algemeen werden, had de Fontein weinig aftrek meer en verloor haar roem. Tenslotte kwam ik uit het bos op een brede zandweg bij een net boerenhuisje (nu Fonteinwei 23?) aan de overkant. Daar in de buurt zag ik twee dikke geschilde dennenbomen.
Ze stonden scheef opgesteld op een open plek aan de zijkant van het bos. Ik dacht meteen dat ze dienst hadden gedaan voor de eikschillers. Maar later toen ik dit soort bomen steeds weer vond, vroeg ik inlichtingen en hoorde dat ze gebruikt werden om snippen te vangen. Voor mij en zeker en voor menig lezer iets nieuws.
De bomen waarvan ik sprak, worden in de jachttijd rechtop gezet. Er wordt een net tussen gespannen. Aan het net zijn touwen bevestigd die over katrollen lopen en worden vastgehouden door de jager. De jager zit in de nabijheid verscholen om het net te laten vallen zodra er een vogel tegenaan vliegt. Alleen in de schemer tijdens het najaar en de winter oefent de snippenvanger zijn bedrijf uit. Als hij zo gelukkig is om meer dan één vogel te verschalken in het uurtje dat hij de wacht houdt bij zijn net, dan is zijn dag al goed. Iedereen weet namelijk dat de houtsnip als lekkernij hoog genoteerd staat op de wildlijst en duur betaald wordt. Voor elk open plekje dat dienst doet als jachtterreintje moet aan de eigenaar van het bos drie gulden huur per jaar worden betaald, zo werd mij gezegd.
De lijstervangst is in Gaasterland steeds op grote schaal bedreven, maar nu niet meer in die mate als vroeger. Het lijstervangen is door de wet beperkt, maar na een actie van de Vereniging van Lijstervangers in 1918 weer iets verruimd.
Het Kerkepad voert mij naar de kerk en het kerkhof van Oudemirdum. De kerk is een net gebouw dat enige jaren geleden is vergroot. Op een van de vensters staat in kleuren het wapen van Friesland geschilderd.
Het kerkhofje is ruim en groot en netjes in orde. Men vindt er geen enkele oude grafzerk, wat te verwonderen is in zo’n oud dorp. Omgeven door een fraaie beukenhaag en een dubbele rij hoge iepen steekt het gunstig af bij bijvoorbeeld het kerkhof van Tjerkgaast dat voor de schooljeugd zo goed als open ligt. (Speelden de kinderen vroeger graag op het kerkhof?)
De hoofdbuurt van Oudemirdum is Amerikaans breed en voor de trekhonden die ik het dorp zag passeren zou een tramlijn zeer gewenst zijn, zo zandig is de weg. De ruime nieuw verbouwde herberg, gelukkig minder druk bezocht dan de school er vlak tegenover, staat onder schaduwrijke bomen verscholen. De leerplaats van de jeugd staat in de felle zon. De wanden van de school zijn beschilderd; een Artis in het klein staat erop uitgetekend. Deze zowel fraaie als nuttige versiering van de kale muren met allerlei dieren, heeft de school te danken aan de beminnelijke man die een halve eeuw meester van het dorp is geweest. Deze grijsaard heeft enige tijd van een welverdiende rust genoten in een nette woning (Staat dat huis er nog?) die uitzicht gaf op zijn voormalige werkplaats en de spelende kinderen. Onder zijn dorpsgenoten waren grootvaders, kinderen en kleinkinderen, die van hem les hadden gehad.
Ik heb de gulle en nog levenslustige kindervriend en zijn vrouw even bezocht en twee aan de wand hangende schilderijtjes in olieverf bekeken. Het ene voorstellende “een zonnig huisje vol kindervreugd”en het andere “geluk, wreedaardig verstoord door de onverbiddelijke dood”. (Wie bedenkt het om zoiets aan de muur te hangen?) De schilderijtjes brachten het gesprek op de zoon des huizes die de schilderijtjes op jeugdige leeftijd had gemaakt.
De zoon met aanleg voor de schilderkunst werd hulponderwijzer in de buurt. Maar tekenen bleef zijn lust en zijn leven, met als gevolg dat hij zijn betrekking neerlegde en naar de stad trok. Daar kreeg hij les in zijn lievelingsvak en kwam later aan het hoofd te staan van een van de eerste tekenscholen van ons land, als man van aanzien. In zijn vrije tijd schildert hij nu nog vaak naar de natuur en zijn kunststukjes vinden aftrek. In de zomer van 1905 kon men hem herhaaldelijk in de omgeving van Sloten aantreffen, schetsen makend aan de waterkant. Zijn naam is Baukema.
Tussen Nije- en Oudemirdum ligt Huiteburen met boerenhofsteden aan weerszijden van de open weg. Verderop ligt het slot Rinia-State, een zeer stil, lief gelegen buitentje op een schilderachtig plekje, niet ver van de zee waar men een badhuisje heeft getimmerd. Rinia-State is gebouwd in 1844. De tijdelijke bewoners komen uit het drukke Amsterdam. Hier staat slechts één huis, wat een verschil.
In de buurt van Oudemirdum vindt men de Gortburen, de Gaastburen en de Dollen.
Aan het zuideinde van het dorp staat de pastorie. In 1566 kreeg het zijn eerste hervormde predikant.
In de veertiende eeuw (1329) werden Oude- zowel als Nijemirdum door de West-Friezen geplunderd. Goed honderd jaar later had er nogmaals een rooftocht plaats en hebben de West-Friezen er verschrikkelijk huisgehouden. Maar deze bloedige stukjes geschiedenis zijn door de Gaasterlanders al lang vergeten. Door de opening van de lijn Stavoren-Enkhuizen bezoeken de West-Friezen meer dan ooit dit oord. Ze wandelen er vrij rond en worden zelfs heel graag gezien.